alles is goed


'

 

Er is nog genoeg.

Niet veel, maar genoeg. Zes blikken. Zes halve liters. Dat is drie liter en dat is... iets minder dan tien kleine blikjes.

De kleine blikken zijn lekkerder, maar ze zijn ook duurder en omdat het geld deze week alweer bijna op is, zijn het noodgedwongen grote blikken geworden. Ze zijn smakeloos en ze worden lauw voor je ze op hebt, maar je moet toch wat.

Zeker met dit weer. Het wordt vandaag weer bloedverziekend heet en de luchtvochtigheid ligt rond de tweehonderd procent. Je moet veel drinken pap, heeft mijn dochter nog gezegd en dat doe ik ook.

Ik heb het allemaal gepland: als ik die zes vóór twaalf uur op heb, kan ik vier uur slapen en dan voor half vijf nog een keer naar de Super. Dat moet lukken want ik heb om half vijf dat sollicitatiegesprek. Tegen die tijd ben ik wel weer ontnuchterd en door het slapen stinkt mijn adem ook niet zo erg naar drank. Tandjes poetsen en vlak voor het naar binnen gaan een wolkje eau-de-toilette in mijn mond spuiten. Dat werkt gegarandeerd: die mierzoete lucht overheerst alles.

Dat was om vier uur 's nachts de planning, maar natuurlijk liep het weer anders.

Zo zou het namelijk gegaan zijn als die hond van Tanya van de overkant me niet om half acht had wakkergeblaft.

Ik weet niet eens of dat een woord is. Wakkerblaffen. In het geval van die rothond van Tanya is het dat in elk geval wel. Sterker nog: het is een werkwoord. Het is goddomme zijn wérk: mensen wakkerblaffen.

Om vijf over half acht zit ik al in de woonkamer en om zes over half acht heb ik het eerste van de zes opengetrokken.

Dat gooit de planning behoorlijk in de war. Met die zes red ik het tot... tien uur half elf, misschien. Dan vier uurtjes slapen en dan is het twee uur. Ik heb het gesprek pas om half vijf, dus wat doe ik in de tussentijd?

Als ik om tien voor acht het tweede blikje ga halen zie ik allang dat ik zelfs dat niet ga redden. Ik wil zo snel mogelijk drinken want die rotblikken worden lauw. En lauw is het helemaal niet te drinken, dus ik drink snel en probeer het blikje niet vast te houden. De warmte van mijn hand is funest.

Ik ga dat dus niet redden. Om kwart over acht pak ik het derde blikje. Nog drie over. Negen uur, op zijn laatst.

Als dat zo door gaat ben ik voor de middag alweer wakker! Ik slaap nooit langer dan vier uur op een normale hoeveelheid. Ik sukkel mijn bed in, ben steenkapot, maar vier uur later ben ik weer klaarwakker.

Klaar voor weer zes blikken en weer vier uur slaap.

Zo kom ik mijn dagen door en elke dag dronken is óók een regelmatig leven.

Maar op dit moment lukt het niet. Ze hebben mijn uitkering stopgezet en ik moet solliciteren om weer in aanmerking te komen voor een heroverweging, zoals dat heet.

Vandaar dat sollicitatiegesprek om half vijf.

Dat komt verrekte slecht uit!

Alles komt momenteel verrekte slecht uit. Ik heb een bankrekening met daarop maar liefst vier euro en nog wat kleingeld.

Vier euro. Dat is acht blikken. Misschien negen als ik de petflessen inlever, die ik heb gevonden. Die dingen leveren niks op, maar misschien net genoeg voor nog één blik. Ik mag niet vergeten dat de blikken geen vijftig cent kosten, maar negenenveertig. Dus bij acht blikken hou je acht cent over. Acht blikken is geen vier euro, maar drie euro en tweeënnegentig cent. Als je niks hebt wordt elke cent belangrijk. Dat heb ik allang ontdekt.

Dus, als ik om negen uur ga slapen, dan om één uur die flessen inlever en negen blikken haal...

Ik moet mezelf tot de orde roepen en ik kan dat want ik ben nog niet echt dronken. Ik reken het nog een keer na.

Als ik om één uur die blikken ga halen dan ben ik om half twee weer thuis. Wanneer wil ik die blikken dan drinken en slapen én om half vijf op dat sollicitatiegesprek zijn?

Het nadenken wordt toch wel wat lastiger en ik haal nog een blik. Het is bijna half negen.

Dat sollicitatiegesprek zit me dwars. Het komt gewoon niet goed uit.

Misschien kan ik het afbellen. Misschien kan ik zeggen dat ik het érg druk heb en morgenochtend nog een gaatje heb. Als ik het een beetje goed aanpak kan ik dat gesprek doen terwijl ik nog nuchter ben en daarna...

O ja? Van wat wil ik dan nog nieuwe blikken halen? Als ik ze vandaag ophaal dan ben ik blut. Niks, nothing, nada...

Oké, maar misschien maken ze toch nog wat over. Resterende uitkering over de tijd dat hij nog niet was stopgezet, weet ik veel?

Donderdag is de betaaldag. Dan komt het geld altijd binnen. Altijd!

Elke keer staat het om vier uur op de rekening. Misschien is het deze keer maar dertig of veertig euro, maar dan heb ik in elk geval meer geld.

Ik neem nog een blik en denk na. Ik kan deze doen, dan nog eentje en dan gaan slapen. Dan, als ik wakker word, die vent bellen dat het sollicitatiegesprek nu even niet uitkomt. Ik kan het misschien verzetten naar morgenochtend. Als ik nuchter ben.

Nou, als ze deze maand niks overmaken ben ik zeker nuchter!

Dus, dat komt goed uit. Het maakt altijd een goeie indruk als je nuchter bent op een sollicitatiegesprek.

Tevreden drink ik het blik leeg en haal een nieuwe. De laatste. Ik moet nu haast maken want als ik om negen uur kan gaan slapen ben ik rond één uur wakker.

Dan kan ik naar de Super gaan als het daar rustig is. Dat is het altijd rond één uur in de middag.

Dan haal ik die blikken en dan red ik het tot vanavond. Als ze overmaken dan heb ik dan weer geld en als ze niet overmaken dan zien we wel.

Het komt altijd wel goed...

Zo gaan mijn dagen. Telkens slip ik er tussendoor. Ik weet mijn momenten te kiezen en voor de buitenwereld gaat alles perfect.

Mijn appartement aan de rand van de stad is allang afgelost. Toen Stephanie doodging heb ik met haar levensverzekering alles afbetaald en ik betaalde toen nog maar dertien euro aan de hypotheek. Toen ik in deze rottige situatie kwam was dat niet zo slim en dus heb ik een tweede hypotheek genomen en het geld aan mijn dochter gegeven toen de kleintjes werden geboren. Voor zover ik weet is dat allang op of in elk geval meegenomen door die lul van haar.

Zij denkt dat ik werk heb – weet zij veel dat ik niet de deur uit ga omdat ik geen werk heb – en soms heb ik genoeg geld om wat leuks te gaan doen met mijn twee kleindochters, Zoë en Daniëlle.

Ik heb alles voor ze over. Ik eet drie dagen witbrood, of niks, om maar één keer met ze naar de speeltuin te gaan en wat lekkers te kopen op het terras.

Twee zoete drankjes en een snoepje en een biertje voor opa. Want opa lust zijn biertje wel. "Kijk maar uit," lacht zij dan. "Niet te veel drinken als je met de kinderen op pad bent!"

Natuurlijk niet. Ik heb thuis nog wat blikken in de koelkast, maar op het terras drink ik maar één of twee biertjes.

Meer geld heb ik niet.

Ik lever de kleintjes keurig netjes af en met een kus, een lach en een grapje ga ik weer naar huis. "Nee, geen biertje meer. Ik moet nog rijden."

Bovendien heb ik meestal die zes, of twaalf in de koelkast.

Ik heb acht blikken in de koelkast en een halfvol blik in mijn hand als zij belt, knetterend van de stress. "Kun je me helpen, pap? Ben je thuis?"

"Wat is er dan?"

"Ben je thuis?" dringt ze aan.

Ik kijk naar het halfvolle blik in mijn hand. "Ja," zeg ik dan voorzichtig. Als ze langs wil komen heb ik een probleem.

"Kun jij op de meisjes passen?"

"Nu?" Daar is het probleem al.

"Ik moet weg, pap." Het klinkt huilerig. "Ze doen weer moeilijk en ik moet er naartoe."

Zij zit in een lastige uitkeringssituatie. Net als ik, alleen weet ik het van haar en zij weet het niet van mij. Ze doen altijd moeilijk.

Zij is een alleenstaande moeder van twee en ze heeft een achterlijk groot – en dus duur – koophuis, overgehouden aan een kortstondige relatie met die lul. Ze heeft veel vaste lasten, plus een achterstand op een gigantische lening waar die lul vast nog altijd plezier van heeft en een auto met een lening er aan vast.

"Ik heb om drie uur een afspraak en dat is al een wonder, pap!" Ze snift. "Ze wilden me pas na het weekend te woord staan, maar ik moet iets regelen."

"Ben je blut?" Dat zou echt een probleem zijn want ik kan haar nog geen tientje lenen. Nog geeneens vijf euro!

"Nee, dat is het niet." Ze haalt haar neus op. Op de achtergrond hoor ik de meisjes dreinen. Ze voelen de huilerige sfeer in het grote huis. "Ik heb wel geld. Voor eten en zo, maar er is een deurwaarder aan de deur geweest. Voor die auto."

Die auto, die ze zo hard nodig heeft en waar die lul ook al een lening voor heeft afgesloten. Dat was toen niet nodig – de kleine Honda deed het nog prima – maar hij wilde een grotere auto.

Al met al mag zij nog blij zijn dat hij de auto niet meegenomen heeft. Dat kon hij niet want hij staat op haar naam. Alles staat op haar naam.

"Kan ik de meisjes heel even bij jou laten? Pap, het is vandaag of pas maandag. Dan zit er een heel weekend tussen en ze gaan de auto is beslag nemen!"

Ik neem nog een slok. Als zij ze alleen maar even bij mij dropt dan zal ze misschien niet merken dat ik vandaag al gedronken heb. Als ze ze dan later komt halen dan is het niet erg meer; dan zit ik net aan de eerste van die middag.

"Oké, maar ik kan niet met ze weggaan," waarschuw ik. "Ik ben thuis omdat ik me niet lekker voel."

"Ben je ziek?" Zelfs in haar eigen misère is ze onmiddellijk geschokt.

"Welnee. Een griepje. Ik vond het te warm om te gaan werken, dus ik heb me ziek gemeld. Maar ik voel me echt niet lekker. Een griepje, of zo. Niks ernstigs."

"Ja, maar..."

"Ik zal ze niet aansteken. Ik zeg toch dat het niks ernstigs is. Bovendien..." De volgende oplossing dient zich alweer aan: "Ik zal een mondkapje dragen." En als ik daar een beetje aftershave op druppel dan ruikt ze mijn adem niet.

Het had niet gehoeven, want ze is wanhopig. "Kan ik ze dan komen brengen?"

"Doe maar," zeg ik goeiig terwijl ik om me heen kijk. Ik zal snel even moeten opruimen en de vuilniszak moet naar buiten. Als zij al die bierblikken ziet gaat ze misschien tellen en dat moeten we niet hebben.

Ik ben snel als het moet en zij is bijna sneller, maar het huis ziet er netjes uit als ze de kinderen naar binnen schuift. "Wil je wat drinken? Kopje koffie?" Vast niet; het is al half drie.

"Nee." Ze schudt het hoofd maar blijft staan met de autosleutel in de hand. "Kunnen ze misschien..."

Ik kijk haar aan en gelukkig heb ik mijn mondkapje op want mijn mond wordt droog van angst. Ik weet zeker dat mijn lippen onder het masker wit wegtrekken.

Ze kunnen hier niet eten!

"Het is dat..." Ze zucht en kijkt me smekend aan. "Tim wil met me praten. Hij wil me mee uit eten nemen."

Ik voel een driftbui opkomen. "Van jouw lening!"

"Pap." Ze heft bezwerend haar handen op. "Hij wil over een oplossing praten voor die lening. Ik moet die deurwaarder van me af zien te krijgen, maar Tim zegt dat er een structurele oplossing moet komen. Hij heeft ook een brief gehad."

"Echt waar? Ik wist niet dat hij kon lezen."

"Pap..."

Ze kijkt me smekend aan en de driftbui vloeit weg. Tijdelijk, dan toch.

Ik haal even diep adem en dan kan ik weer bliksemsnel nadenken: "Laat ze hier maar eten."

Er is nog wel wat bloem en dat spul kun je ook met water aanmaken. Het zal zonder eieren zijn, maar met veel suiker en stroop want dat is er ook nog vast nog wel. De kleintjes zullen het heerlijk vinden om pannenkoeken te eten bij opa.

"En..." Ik denk nog verder na. "Laat ze dan maar hier blijven slapen."

Als zij haar 's avonds niet komt halen kan ik gewoon mijn biertjes drinken. Bovendien heb ik me voorgenomen om nog meer bier te halen als ze vandaag nog betalen. Om het te vieren.

Als zij aarzelt draai ik me om en schuif mijn mondkapje naar beneden. "Wie wil er vannacht bij opa blijven slapen?"

Er klinkt tweestemmig gejuich en ik kijk haar triomfantelijk aan. "Doe nou maar," moedig ik haar aan. "Dan kun je rustig met die lul praten en hoef je niet op de tijd te letten. Heb jij ook eens rust."

Ze weet dat ze dat graag wil. Verrek, ze weet dat ze dat nodig heeft! "Ik vind het heerlijk om de kleintjes weer eens bij me te hebben. Echt waar. Ik zal goed op ze passen." Ik grinnik bij de absurditeit.

Natuurlijk zal ik goed op ze passen. Ik ben gek met die kleintjes!

"Dat gaat niet. Ik moet morgen werken."

"Op zaterdag?"

Ze kijkt me verwijtend aan. Zij is ook allang blij dat ze werk heeft. Al is het dan parttime en meestal op zaterdag.

"Oké, dan blijven ze hier tot morgenavond."

"Ik moet tot tien uur werken, pap."

"Dus blijven ze hier tot tien uur!"

Ze kijkt me verwijtend aan, maar ik spreid mijn handen. Wat is het probleem?

Zij sputtert nog wat tegen. Ze hebben geen spullen bij zich, het is wel heel onverwacht, ze had er niet op gerekend...

"Ze hebben geen spullen nodig en bovendien heb ik nog altijd het logeerbed. Zij slapen in het grote bed en ik ga op het logeerbed. Net zoals altijd," voeg ik er verwijtend aan toe. Het is niet de eerste keer dat de meisjes bij mij slapen.

"Ik heb heus nog wel een nieuwe tandenborstel liggen. Misschien wel twee en anders delen ze maar. Ze zijn toch niet vies van elkaar?"

"Ik weet het niet."

"Ik wel. En zij ook." Ik wijs naar de twee, die haar met schitterende oogjes aankijken.

"Doe het nou maar." Ik duw haar naar de deur. "Jij moet jouw probleempjes oplossen en dan moet je je geen zorgen maken om die kleintjes. Ze zijn in goeie handen. Ik pas op ze. Vanavond en morgen. Dan kom je ze zondagochtend halen. Scheelt je weer een oppas, toch?"

"Ik had al wat geregeld voor morgen."

"Dan ontregel je dat maar. Dat meisje kost jou geld en ik niet. Bel haar maar af. Scheelt je een hele zaterdag oppas."

Dat is een argument en ik werk haar naar buiten. Stik zowat achter dat mondkapje en bovendien heb ik trek in een blik.

We gaan kleuren en opa neemt nog een blik. Op onze knieën op de grond in de woonkamer. Ik heb een rol behang gevonden en we maken een wandkleed voor mama.

Het is bloedverziekend heet en alle deuren en ramen zitten potdicht om de warmte buiten te houden. Aan het plafond zwiept een ventilator de warme lucht van de ene kant naar de andere. De gordijnen zijn dichtgetrokken om het zonlicht buiten te houden.

De kleintjes krijgen ranja omdat het zo warm is. Dat spul heb ik altijd in huis en water komt gratis uit de kraan. Opa neemt nog een blik.

Ik kan gewoon voelen hoe het lauw wordt in mijn handen. Er zijn er nog vijf. Als ik rustig aan doe – drink met mate, zoals ze altijd zeggen – dan red ik het tot etenstijd. Dan moet ik pannenkoeken gaan maken, maar dan is het geld ook binnen en dan kan ik heel even naar de winkel om te halen. Ik kan dat misschien ook wat spek halen, of een appel of een banaan.

Dat is altijd lekker en ik weet dat het kan. Zij doet dat ook wel eens. De kleintjes zijn zo rustig en zo gehoorzaam dat het best even kan. Bovendien is de winkel bijna om de hoek. Ik kan ze voor de tv parkeren en snel op en neer hoppen. Erin en eruit, zeg maar.

Ze zijn moe. Het wandkleed is klaar en we installeren ons op de bank. Opa met een nieuw blikje en de kleintjes met een glas ranja.

Het is warm. De ventilator zwiept en ik voel het blikje in mijn handen borrelen. Het is bijna op het kookpunt, lijkt het wel.

Ik walg ervan en wurm me los van de kleintjes. Ik giet het lauwe spul in de gootsteen en pak een nieuw blik.

Als ik het open klik kijk ik naar die twee op de bank. Ze zitten dicht tegen elkaar aan en kijken naar één of andere achterlijke tekenfilm. Hoe houden ze dat vol in deze hitte?

Ik glimlach en laat het lauwwarme vocht in mijn keel lopen.

Ze zijn zo lief, die kleintjes...

Als ik om kwart over vier nog een keer mijn bankrekening check is er niks overgemaakt.

Rien, nada, nothing!

Die rotzakken hebben mijn uitkering met terugwerkende kracht gestopt! Ze maken dus blijkbaar deze maand gewoon nul euro over!

Ik smijt het lauwwarme blikje op het aanrecht en krijg daar onmiddellijk spijt van. Het zit nog bijna halfvol en de inhoud loopt over het aanrecht. Ik zet het blik snel overeind en denk na.

Ik ga niet het vocht van het aanrecht likken. Zover ben ik nog niet gekomen. Ik heb vanmiddag acht blikken gedronken en ik heb nog genoeg in mijn lijf zitten.

Maar dan?

Ik heb nog een hele nacht te gaan. En dan? Zoals zij al zei: het is vandaag of het is pas maandag. Er zit een heel weekend tussen.

Twintig over vier. Ik kan nog bellen want volgens mij werken ze tot vijf uur. Zelfs op vrijdag...

Ik krijg een bandje en moet wachten. Neem nog een teug uit het lauwwarme blikje op het aanrecht en wacht.

Ik moet mijn burgerservicenummer intoetsen, maar dat weet ik niet en ik hang op. Ik moet het ergens hebben...

Ik bel opnieuw en neem een laatste teug. Kantel mijn hoofd helemaal achterover om het laatste beetje uit het blikje te krijgen. Het smaakt afschuwelijk en ik kokhals.

Ik haat lauwwarm bier.

"Opa..." Eén van de twee komt de keuken binnen. "Ik heb honger!"

Ik laat me langs het keukenkastje op mijn hurken zakken en neem haar in mijn armen. Luister naar de stem die me zegt dat er nog onnoemlijk veel wachtenden voor me zijn.

"Heel even nog," pleit ik. "Opa moet even bellen en dan gaan we... pannenkoeken bakken!"

"Jottem!" Het meisje wurmt zich los en huppelt dan de keuken uit naar haar zusje. "We gaan pannenkoeken eten!"

De andere komt binnen. Het is Daniëlle, daar ben ik redelijk zeker van. "Eten we pannenkoeken? Alweer?"

Natuurlijk. Mijn dochter verkeert in dezelfde rottige situatie en voor kleine kinderen komt al snel het moment dat pannenkoeken geen traktatie meer zijn.

"Met spek. En ham én kaas."

"Echt?" Haar ogen worden groot. "Met veel spek," eist ze dan.

"Heel veel spek," beloof ik. Als ik dat wijf aan de telefoon krijg dan zal ze moeten betalen en dan kan ik snel wat spek halen. Ik moet toch naar de Super.

Ik steek mijn vinger op want er zijn nog twee wachtenden voor mij.

Net als ik verbonden dreig te worden hoor ik een klik en de lijn is dood.

Ik hou me in. Ik kan niet, voor de ogen van Daniëlle, mijn telefoon tegen de keukenkastjes smijten. Ik geef Daniëlle een kus en bel nog een keer.

Het is tien voor vijf. Het kan nog. Ik bel en hoor alleen maar stilte.

"Godverdomme!"

"Opa..." Daniëlle kijkt me verwijtend aan en ik lach even. Het klinkt veel te hysterisch en ik druk het meisje tegen me aan. Is het Daniëlle of Zoë? Ik hou die twee nooit uit elkaar.

Net als ik opnieuw wil bellen gaat de telefoon.

Het is Rolf. "Hoe is 'tie, makker?"

"Goed!" Ik streel de donkere haren van Daniëlle. Het is Daniëlle, ik weet het zeker. Zoë ligt in de woonkamer op de grond. Ze is moe.

"Hey, kom je een biertje drinken?"

"Nu?"

"Waarom niet nu? Ik heb mijn uitkering binnen. Geld zat! Ik ga zo naar de Super."

"Ga je naar de Super?"

"Natuurlijk. Ik heb niks meer." Hij lacht even. Rolf en ik hebben hetzelfde dagritme en we weten het van elkaar. Dat maakt Rolf zo'n goeie vriend.

"Als je naar de Super gaat..." Ik kijk naar Zoë... of Daniëlle en streel haar donkere haren naar achteren. "Wil jij dan misschien wat ontbijtspek meenemen? En ham en kaas?"

"Watte? Krijg ik nou een boodschappenlijstje van je?"

"Toe nou..." Ik weet dat ik smeek. "Ik wil pannenkoeken bakken voor mijn kleindochters."

"Pannenkoeken met spek en kaas. En ham."

"Uh-uh." Ik geef Daniëlle een kusje op het puntje van haar neus en herhaal het recept: pannenkoeken met spek en kaas en ham

Ze giechelt en wrijft over haar neus.

"Kom deze kant maar op," zegt Rolf. "Ik haal bier en die boodschappen van jou. Ik krijg het wel van je terug, makker."

"Tuurlijk," beloof ik.

Ik moet het snel regelen. Omdat het kan giet ik het laatste beetje lauw bier in de gootsteen.

In de woonkamer is het warm, ondanks de ventilator en de dichte gordijnen. In de grote slaapkamer is het koeler. Die ligt op het westen en bovendien staat daar ook al de hele dag de ventilator te draaien.

En daar staat mijn bed met bij het voeteneind aan de wand een grootbeeld tv. Porno is nou eenmaal mooier op een groot scherm.

"Meiden!" Ik klap als een schooljuffrouw in mijn handen. "Jullie mogen..." Ik wijs: "Op die grote televisie tekenfilms kijken en dan gaat opa even boodschapjes doen. En als opa terugkomt dan gaan we pannenkoeken bakken!"

Bij nader inzien kunnen we ook wat anders eten, maar ik wil Rolf niet op kosten jagen.

Ik installeer de meiden op het bed. Ze krijgen nog een beker ranja. "Niet knoeien op opa's laken, hè!"

Ik wip de DVD uit de speler in de woonkamer en laadt hem in de speler in de slaapkamer. Ik zet het op 'REPEAT', hoewel ik natuurlijk zo terug ben en doe het rolgordijn dicht. Het ding werkt niet omdat het een soort daklicht is en ik er nog niet aan toe ben gekomen om hem goed te installeren, maar zorgt er in elk geval voor dat het licht niet schittert op het beeldscherm. Bovendien staat de zon niet op deze kamer. Dat maakt het zo lekker om er overdag te slapen.

Nog een laatste instructie. "Gewoon filmpjes kijken en nergens aankomen. Opa is zo terug."

Ik geef de beide meisjes een kus en doe de deur dicht. Na enig nadenken doe ik de slaapkamerdeur op slot en neem de sleutel mee. Niet, omdat iemand de meisjes zou stelen, maar zodat ze in de kamer blijven. Ze zijn nog klein en er zijn nou eenmaal een paar dingen in mijn appartement die gevaarlijk kunnen zijn voor kinderhandjes.

Maar goed, ik ben zo terug...

Ik steek de straat over naar de flat waar Rolf woont. Ik merk dat ik een beetje zwalk en ga langzamer lopen. De acht van vanmiddag hakken er al een beetje in.

Dat gedoe gooit wel mooi mijn planning in de war. Ik zou rond een uur of zes gaan slapen!

Rolf woont driehoog in een flat zonder lift, maar hij heeft bier en dan worden trappen ineens een stuk korter.

Hij staat me al in de deuropening op te wachten en houdt een blikje omhoog. "Ik heb wel bier," zegt hij. Het is bijna grappig hoe hij de nadruk op 'wel' legt. "Is jouw uitkering nog niet binnen?"

"Die verrekte uitkering komt ook niet binnen," zeg ik en ik klik het blikje open. "Ze hebben me weer eens gekort omdat ik..."

Kut! Het besef dringt als een ijspriem mijn hersenen binnen: ik had dat verdomde sollicitatiegesprek moeten verzetten!

"Ze kunnen je niet korten, jongen. Je hebt recht op het minimum."

"Niet, als je je niet aan de voorwaarden houdt." Ik baal hiervan. Vandaag heb ik niet gebeld en dus zit er een heel weekend tussen. Ik kan pas maandag bellen.

"En dus is het nu pas vrijdag," zeg ik totaal onlogisch. Dat is één van mijn levenswijsheden; maak je geen zorgen over dingen waar je nu niks aan kan doen. Ik had er iets aan kunnen doen, maar dat heb ik niet gedaan. Maandagochtend ben je de eerste die zich zorgen gaat maken en nu is het nog maar vrijdag.

"Ik blijf niet," waarschuw ik. "De meiden zitten thuis en ik zou pannenkoeken bakken."

"Drink nou eerst je biertje maar op," zegt Rolf. Hij gaat me voor naar de piepkleine keuken. "Ik heb je boodschappen gehaald, makker. Hamblokjes, kaas en spek."

"Dat zijn speklappen, lul! Ik kan toch geen speklappen op een pannenkoek doen? Voor een kínd!"

"Waarom niet?" Rolf kijkt me lodderig aan. Hij heeft ook al de nodige blikjes binnen en het probleem met Rolf is dat hij dan geen verantwoordelijkheidsbesef meer heeft. Of gewoon geen besef van de realiteit meer overhoudt. Er is geen mens ter wereld die speklapjes haalt als iemand pannenkoeken wil bakken.

"Maakt niet uit," zeg ik goeiig. Hij heeft ze tenslotte wel gehaald en betaald. "Ik snij er wel blokjes van en dan komt het wel goed. Bedankt."

Hij maakt een vaag gebaar van 'laat maar zitten', waarbij de helft van zijn blikje over de grond spat. "Nog eentje?"

Bijna zonder het te merken heb ik mijn blikje al leeggedronken. Ik krijg een nieuwe. "Maar dan moet ik naar huis. De meiden..."

"Die meiden gaan wel goed," stelt Rolf me gerust. "Bovendien kun je ze van hieruit zowat zien!"

We kijken door het slaapkamerraam naar de overkant, maar de zon schittert op het glas van mijn slaapkamer, dus we zien niks. "Je zult het in elk geval wel zien als er rook uit de ramen komt," zegt Rolf.

Ik kan er niet om lachen. "Lul!"

Ik blijf staan om mijn blikje snel leeg te drinken, maar mijn knieën worden moe en ik ga zitten.

Het appartement van Rolf is klein en staat vol met allerlei onnutte troep. Rolf houdt ervan om naar rommelmarkten te gaan en komt dan met de meest onzinnige rotzooi thuis. Hij beweert dat hij 'handelt', maar ik heb hem nog nooit iets zien verkopen.

En het is vuil.

Wat dat betreft doet Rolf iets verkeerd. Je kunt best een fulltime dronkaard zijn, maar je moet altijd zorgen dat het niet te zien is. Het appartement van Rolf is vervuild en Rolf zelf meestal ook. Er gaan dagen voorbij dat hij zich niet scheert of zijn haren kamt. Of onder de douche gaat en dat is nog het ergste. Ik denk dat hij heel vaak slaapt in de kleren die hij draagt en ook dat is te zien en te ruiken.

Ik zorg ervoor dat mijn huisje redelijk netjes is en ik heb niet te veel troep. Als ik weet dat er iemand komt dan kan ik het hele huis in een half uur schoonmaken. Ik zorg dat ik regelmatig douche en me elke dag omkleed en hoef me gelukkig niet zo vaak te scheren.

Maar het belangrijkste is dat ik mijn drinken aanpas aan de momenten dat ik in de openbaarheid moet verschijnen. Dat betekent dat ik ervoor zorg dat ik voor die tijd een paar uur heb geslapen en vroeg genoeg wakker word om me te douchen. Zelfs als ik naar de winkel moet om bier te halen. Ik wil niet dat een kassameisje het idee krijgt dat ik een alcoholist ben die van z'n laatste centen drank koopt. Dat is ook de reden waarom ik nooit 's morgens drank ga halen. Rolf doet dat wel en ik weet dat er over hem gepraat wordt.

Maar Rolf is een goeie vent en als hij geld heeft, is hij niks te zuinig. Daar komt nog bij dat het fijn is om een medestander te hebben in deze maatschappij.

We babbelen over die kutuitkeringstrut, die niet wil meewerken en over het systeem dat mensen zoals wij altijd schijnen te moeten naaien. Rolf heeft een videofilm gekocht. Hij is van de oude stempel en koopt nog videofilms, maar hij verzekert me dat we die zeker eens moeten zien.

"Is het porno?"

Hij kijkt me verwijtend aan. "Ik doe niet aan pornofilms, jongen. Ik heb het 'echie' heel dicht in de buurt."

"Je rechterhand, zeker." Ik lach hem uit, maar krijg toch nog een blikje.

"Er is zat," wuift hij en hij kan het niet laten: "Ik heb mijn uitkering wél gehad."

"Je bent grappig, lul."

Maar hij is een goeie vriend en hij doet de boodschappen in een plastic tas en doet er wat blikjes bij. "En als je nog meer nodig hebt dan kom je maar," zegt hij joviaal. "Nog eentje voor onderweg?"

"Snel, dan." Ik loop naar de slaapkamer en werp een blik op mijn eigen slaapkamerraam, maar de zon schittert nog altijd op het glas.

"Die meiden redden zich wel. Het zijn een stel lieverdjes." Rolf is – bij tijd en wijle – ook gek op mijn kleindochters. Misschien omdat hij ze zelf niet heeft.

Of misschien wel. Hij heeft zijn dochter in geen jaren gezien. Misschien heeft ze wel een hele kudde kinderen, maar hij weet het niet en dat vindt hij prima. Behalve als hij veel gedronken heeft.

We praten wat over die meid, met haar prachtige leven en haar dikke inkomen en die zakkenwasser van haar. En over de vraag of ze nou wel of geen kinderen heeft. Rolf is verdrietig omdat hij het niet weet en ik troost hem.

Dat doen vrienden nou eenmaal.

"Godver!" We zitten in het donker en ik kijk op mijn horloge. Het is half elf. "De kleintjes!"

"Die kleintjes redden zich wel."

"Nee." Ik sta op en moet een paar keer verstappen omdat ik niet meer helemaal stabiel ben. "Ik zou voor ze zorgen en nou is het al half elf!"

"Ja nou... jij hebt tenminste kleinkinderen om voor te zorgen."

Ik heb ineens genoeg van Rolf en zijn zielige gewauwel en ik bedank voor een laatste blikje. "Om het af te leren!"

"Flauwekul. Dat leren we nooit meer af." Dat hoeft ook niet, maar nu moet ik naar de overkant om voor mijn kleintjes te zorgen. Ze zullen onderhand wel honger hebben!

Ik sleur de boodschapjes mee en moet even wachten voor ik de trap kan nemen. Ik kan niet focussen en het is wel verrekte diep.

Halverwege moet ik nog even stoppen omdat ik uitgeput ben. Ik heb de laatste tijd de conditie van een pingpongbal en ik hijg als een molenpaard als ik eindelijk beneden ben.

Ik merk dat ik zwalk als ik de straat oversteek, maar het is al laat en niemand ziet mij. Ik speel het klaar om de voordeur open te maken en haast me naar de slaapkamer.

Misselijk van opluchting zie ik dat ze nog lekker liggen te slapen. Op mijn vuile dekbed, dat dan weer wel. Ik had het bed willen verschonen voor ik ze erin zou leggen, maar daarvoor is het nu te laat.

Het is ook te laat om ze wakker te maken. Zelfs voor pannenkoeken.

Als ik ze nu laat slapen dan kunnen we morgenochtend ontbijten met pannenkoeken. Ik zie dat we zelfs tosti's kunnen maken want Rolf heeft ook een halfje witbrood in de tas gepropt. De goedhartige rotzak!

En twee blikjes. Dat vind ik dan weer een beetje krenterig, vooral omdat ik heb gezien dat er vijf trays op het aanrecht stonden, maar goed. Zoals hij al zei: ik kan altijd meer komen halen.

Dat doen vrienden voor elkaar.

Ik kan deze twee opdrinken en dan gaan slapen, zodat ik morgenochtend op een gezonde tijd wakker wordt. De hongerige tweeling krijgt dan tosti's, of pannenkoeken. Wat ze maar willen!

In kleermakerszit op het logeerbed drink ik de twee snel leeg en dan laat ik me achterover vallen. Ik hoef geen wekker te zetten; de tweeling zal me morgenochtend wel wakker maken:

"Opa! Slaapkop! Wakker worden want we hebben hónger!"

Zo zal het vast wel gaan...

Als ik wakker word moet ik altijd even wennen. De wereld waarin ik wakker word is een heel andere wereld als die waarin ik ging slapen en bovendien weet ik vaak niet meer hoe laat ik ben gaan slapen.

En dus heb ik ook geen flauw idee hoe laat het nu zou moeten zijn. Ik heb nooit een kater, maar ik heb wel een vieze smaak in mijn mond en ik heb dorst.

Ik weet dat ik genoeg 'normale' vloeistoffen moet drinken en dit is een aanwijzing dat ik het moet aanvullen. Ik laat me uit bed glijden en haast me naar de douche. Ik drink uit de kraan tot ik licht in mijn hoofd word van zuurstofgebrek en boer een keer hartgrondig.

Het water bekomt me niet goed en ik draai me om. Wil naar de wc rennen, maar kots dan toch maar in de wasbak. Het is inderdaad alleen maar water en dan toch wat gelig schuim. Bier met gal.

Ik spoel het weg met veel water en maak een aantekening in mijn hoofd: wastafel schoonmaken voor mijn dochter komt.

Mijn buik klotst toch nog als ik naar de wc ga en zittend mijn blaas leeg. In de loop der jaren ben ik wijs geworden en er komt inderdaad wat spetterende diarree mee. Dat is normaal. Ik kan me niet heugen dat ik normaal gepoept heb.

Ik ben misselijk en nog wat dronken, dus zo laat kan het niet zijn. Mijn horloge zwalkt voor mijn ogen, maar ik kan met enige moeite onderscheiden dat het godverdomme half vijf is.

In de ochtend!

Dat is te vroeg om wakker te blijven en al te laat om nog wat te drinken en een keer te slapen.

Zo ik al wat te drinken zou hebben!

De tweeling ligt rustig te slapen. Ze hebben nog niet bewogen, maar waarom zouden ze ook? Ze hebben elkaar en het is te warm om te bewegen. Zoë – of Daniëlle – voelt warm aan en ze kreunt even als ik haar gezichtje streel, maar ze wordt niet wakker.

Ik loop naar het raam en doe het rolgordijn omhoog. Doe het raam open en adem de verstikkende nachtlucht in. Het is buiten warmer dan hierbinnen!

Vanuit de slaapkamer van Rolf kan ik dit raam gemakkelijk zien, maar ik kan met moeite zijn raam zien. Het scheelt dat er licht brandt in zijn woonkamer, want dat zie ik dan weer wel.

Rolf met zijn dagritme...

Oké, ik zal me moeten verlagen en aan hem moeten vragen of ik een paar blikjes kan lenen. Dan kan ik nog wat uurtjes slapen voor de tweeling wakker wordt. Ze worden nooit vroeg wakker, weet ik. Meestal slapen ze tot na negen uur. Mijn dochter heeft ooit gezegd dat dat één van de zegeningen van de meisjes is: ze laten je in elk geval uitslapen.

Dus... Als ik nu naar de overkant ga en wat blikjes haal dan ben ik rond vijf uur terug. Zeg dat het een uurtje kost om ze op te drinken dan kan ik om zes uur gaan slapen en dan krijg ik drie uur slaap. Misschien meer als de tweeling wat langer doorslaapt, wat niet aannemelijk is met dit warme weer, maar je weet maar nooit.

Ik laat het rolgordijn weer zakken. Het ding hangt nutteloos naar beneden maar, zoals gezegd, het houdt wat licht tegen.

Ik doe de slaapkamerdeur op slot. Gewoon uit voorzorg, want ik ben zo terug.

Deze keer zal ik me niet laten verleiden tot één of twee voor onderweg. Ik leen wat blikjes en die drink ik hier op. Dan ben ik in elk geval in de buurt als er iets gebeurt en kan ik direct gaan slapen als het zover is.

Ik steek de straat over en als Rolf opendoet zie ik gelijk dat hij behoorlijk dronken is. Heeft hij helemaal nog niet geslapen?

"Nee," zegt hij. "Ik heb nog helemaal niet geslapen want ik heb bezoek. Kom binnen!"

Het bezoek is Tanya. Die van de kuthond, inderdaad. Ze is minstens zo dronken als Esther, een vrouw die ik vaag ken.

Ik krijg een blikje en kijk naar Esther. Ze heeft een lange, zwarte jurk aan met een soort van kanten bovenstukje. Ik kan haar borsten er doorheen zien. Ze drinkt bier uit een glas. Wat een verspilling van perfect goed vaatwerk!

"Dacht wel dat je zou komen," zegt Rolf en hij laat zich in de bank vallen.

Tanya buigt ineens voorover en boert met wijd open mond. "Goffer, nou heb ik in m'n broekje gepist." Ze laat zich achterover vallen en giert om haar eigen woorden.

Ze draagt een kort rokje van spijkerstof en ik heb maar één blik nodig om te zien dat Tanya niet in haar broekje kan pissen, al zou ze willen.

Gatverdamme!

"Tanya heeft vanavond al genoeg gegeten," zegt Rolf tevreden en hij klopt op zijn kruis. "Ik heb haar vloeibaar voedsel gegeven. Vol met proteïnen en eiwitten."

Misschien heeft hij toch niet gelogen en heeft hij het 'echie' inderdaad in de buurt. Dat is prima, maar... Tanya?

Ik heb een hekel aan haar. Dat is niet alleen om die hond, maar ook omdat ze gewoon een rottig mens is. Bovendien is ze lelijk.

En oud. Minstens zestig.

Esther is een stuk jonger. Ik schat haar niet ouder dan vijftig. Ze is lang en slank en haar haren zijn lichtblond en lang. Ze heeft mooie ogen en ze heeft, zoals ze zeggen, heel wat in huis.

Ze tuit afkeurend haar mondje als Tanya zich opzij laat vallen en hartstochtelijk begint te bijten in de bobbelige gulp van Rolf.

"Misschien moeten wij maar eens gaan," zegt Esther ineens. Ze zwaait met haar lege glas. "Ik heb ook zin in wat lekkers en ik heb..." Ze boert besmuikt. "Ik heb thuis nog het één en ander te verhapstukken."

Ze zegt 'vejapsukken', maar dat hoor ik niet. Ik kijk naar haar borst die, door de heftige beweging met het glas, een beetje uit haar jurk is gepiept.

De borst is groot. Glanzend en ziet er nog best stevig uit. Dat lijkt mij een borst waar ik wel wat in wil verhapstukken.

Ik kan mijn tijd inruilen. Niet meer drinken en ook niet slapen, maar een uurtje met Esther meegaan. Veel langer dan een uurtje zal het niet duren en dan zal ik thuis, moe maar voldaan, een paar uur kunnen slapen voor de tweeling wakker wordt.

Ik heb ze gisteravond verwaarloosd en dat vind ik erg genoeg, maar deze morgen zal dat niet gebeuren. Ik kan met Esther meegaan en nog altijd op tijd terug zijn.

"Ik heb geen bier in huis," bekent Esther als we haar appartement binnen gaan.

Het was een roteind lopen, maar het was de moeite waard om dat stuk te lopen. Ik was haast vergeten hoe een mooie vrouw eruit ziet als ze loopt. Ze wankelde een klein stukje voor me uit en de lange jurk fladderde rond haar kuiten.

Ze heeft mooie, sierlijke kuiten.

Op de trap naar de derde verdieping – ook dit gebouw heeft geen lift – liep ze voorop en ik mocht heel wat meer zien dan alleen maar haar kuiten.

Die aanblik maakt dat ik het bijna niet zo heel erg vind dat ze geen bier in huis heeft.

"Ik heb wel bessen... hoe-heet-dat? Jenever."

"Maakt niet uit." Ik hou niet van bessenjenever, maar één glas kan geen kwaad. Eén glaasje wil ik en dan wil ik iets met die jurk gaan doen. Ik wil het ding aan stukken verhappen, zoals zij dat noemt.

Verrek, ik wil haar gewoon verhapstukken. Het is alweer een tijdje geleden en een man moet soms gewoon...

Het is geen bessenjenever, maar goedkope bessenwijn van de Aldi. Het is mierzoet en ik word een beetje misselijk, maar ik wurg het glas achterover. Ze schenkt het in een melkbeker!

"Dan hoef ik niet zo vaak heen en weer te lopen," giechelt ze. "Die glaasjes zijn altijd zo klein!"

"Nog één glaasje," eist ze als ik me tegen haar aan duw. "Ik heb dorst!" Onhandig schenkt ze de bekers nog een keer vol en ze morst als ik alvast begin om de jurk van haar lijf te pellen.

Het ding heeft honderdduizend knoopjes aan de achterkant en al die tijd bonkt en siddert het in mijn onderlijf.

Ik krijg de knoopjes los en nu wordt zij ook gretig en ze helpt me om het ding over haar heupen te schuiven. Ik heb geen zin in haar onderbroek. Geen voorspel, geen intieme streling.

Ik zie een korte flits van wat warrig schaamhaar. Eenmaal ontbloot zakken de borsten opzij en ik krijg nog net de kans om me te verbazen over haar tepels. De tepelhoven zijn zo groot als schoteltjes...

Ik krijg mijn riem niet open, schutter met de knoop, maar dan speel ik het toch klaar om mijn broek naar beneden te schuiven.

"God, wat ben je toch een lekker wijf!"

"Het geeft echt niet."

Misschien geeft het wel, maar het kan me niet zo heel veel schelen.

Esther heeft, heel discreet, de witachtige kledder van haar buik geveegd met de zoom van haar jurk. Ze is nu bezig om met het bovenstukje de resten uit mijn schaamhaar te vegen. Niet echt een goed idee om dat te doen met een kanten bovenstukje.

"Het geeft echt niks!" houdt ze vol. "Dit is gewoon een eerste ontlading en vanaf nu kan je beginnen aan het echte werk. Ik heb de tijd, lieverd."

Ik niet. De vieze bessenwijn wordt een kleverige klont in mijn mond en ze veegt nogal hardhandig, moet ik zeggen. Ik duw haar weg. "Even niet, als je het niet erg vindt."

"Het is niet erg. We wachten gewoon een beetje." Ze grinnikt en geeft me een kneepje. Ze heeft lange nepnagels en het doet pijn, maar ik speel het klaar om te glimlachen.

"Kom, we drinken nog wat en dan wachten we tot soldaat Benjamin weer in de houding kan staan."

God, wat een achterlijke manier van praten heeft zij! "Ik hoef niks meer."

"Jawel, jôh! Da's goed voor de doorbloeding." De fles staat naast de bank, binnen handbereik. "Kom eens hier met je glas."

"Het is geen glas. Het is een..." Ik moet even nadenken. "Het is een melkbeker."

"Ja, nou..." Ze giechelt. "Anders moet ik zo vaak heen en weer lopen. Die kleine glaasjes..."

Flauwekul. De fles staat naast haar op de grond en bovendien zou ik voor dat bocht nog niet één stap willen lopen.

"Ik heb nog meer," zegt ze als ze het laatste beetje uit de fles in mijn beker giet. "In de kelder."

"Dat zou ik niet doen." Ik lig met mijn wang op haar buik. Als ik boer voel ik dat er iets warms uit mijn slappe mondhoek loopt.

Het loopt naar beneden en vormt een plasje in haar navel.

"Slaap maar een beetje," hoor ik haar zeggen. Haar stem klinkt vreemd omdat ik met mijn oor op haar buik lig.

"Kom, we slapen een beetje en dan..."

Ik vind het goed...

"Hoe haal je het in godsnaam in je hoofd om mij dat spul te geven!" Ik wil nog meer zeggen en haar uitschelden, maar er komt een nieuwe golf en ik kots roodbruine vloeistof in haar wc. Het spettert op haar wc-bril en ik voel warme diarree langs mijn bovenbenen lopen.

Ik kan niet gaan zitten en kotsen tegelijk.

Ik kan niet eens staan en kotsen tegelijk! Ik val opzij, duw mijn heup tegen de muur en laat me op de wc-pot vallen. Bijna onmiddellijk komt er een stroom diarree.

Het is allemaal roodbruin en het schuimt een beetje.

Heb ik een maagbloeding? Een darmbloeding?

"Jessus, man!" Esther leunt tegen de muur van het gangetje en gebaart met haar sigaret. "Je ruimt zelf die vieze troep op, hoor je me? Jessus, wat een stank!" Ze trekt haar neus op en draait zich om.

Ik wil haar iets naroepen, maar in plaats van een paar scheldwoorden komt er een straal kots uit mijn mond. Ik neem niet eens de moeite om voorover te buigen.

Niet voor de eerste keer ben ik dankbaar voor het feit dat mensen naakt vrijen. Ik hoef alleen maar naar de vieze douchecabine te lopen om de troep van me af te spoelen. Ik loop druppelend naar de slaapkamer. Het is alweer bloedverziekend heet en ik zweet als een otter, nog voor ik mijn broek gevonden heb.

Esther heeft zich op het bed laten vallen en nu pas zie ik dat het een wonder mocht heten dat ik überhaupt klaargekomen ben met haar.

Ze is beslist een stuk ouder dan vijftig of haar lichaam heeft haar leeftijd al heel lang geleden ingehaald. Ze lijkt slank, maar in feite is ze gewoon mager. Het oude vel rimpelt rond haar ribben en haar borsten waren misschien ooit enorm, maar een tijdje geleden zijn ze waarschijnlijk lek geraakt en hangen nu als leeggelopen ballonnen tegen haar oksels. De donkerbruine tepelhoven zijn inderdaad zo groot als schoteltjes en de tepels hangen als zielige wormpjes opzij. Haar venusheuvel is bedekt met warrig, grijs haar en haar benen rimpelen in de richting van knokige knieën en misvormde voeten met kalknagels waar je stoepkrijt van kunt maken.

Hoe heb ik hem bij haar in hemelsnaam omhoog gekregen?

De zon schijnt onbarmhartig op haar uitgezakte gezicht en...

Het begint me niet langzaam te dagen.

Het besef komt zo hard bij me binnen dat het tegen mijn hersenpan heen en weer kaatst. "Hoe laat is het?"

"Wadde?"

"Hoe laat?" Ik wil haar door elkaar schudden, maar ik ben bang dat ik haar vel losscheur. "Hoelang hebben wij geslapen?"

"Weet ik veel?" Ze wuift me weg. De as van haar sigaret valt op haar buik en ze veegt het achteloos weg.

"Godver! Ik moet naar mijn kleindochters!"

Ze fronst haar wenkbrauwen. "Waarom?"

"Omdat..." Ik heb geen zin om het uit te leggen. "Hoe laat is het, godverdomme?"

"Dat weet ik toch niet!" Ze wurmt zich overeind en steunt op haar ellebogen. "Wat moet je nou toch elke keer met de tijd? Je moet gewoon..."

Ik zal nooit weten wat ik moet want ze kijkt me verbijsterd aan, schudt het hoofd en kotst over haar borsten. Er loopt wat roodbruine troep over langs kin en dan kotst ze nog een keer. Ze richt deze keer wat beter en bedekt het warrige schaamhaar met een schuimende laag.

God, wat een vies wijf!

Ik kan hier niet blijven. De geur van kots wordt verwarmd door de zon en als ik hier nog langer blijf – en naar haar moet kijken – ga ik zelf kotsen.

"Laat ook maar zitten." Met mijn hand voor mijn mond loop ik naar de voordeur.

"Hé, klootviool!" roept ze me na. "Als je het zo graag weten wil: het is kwart over twee!"

Kwart over twee!

De tweeling zal in alle staten zijn want opa is er niet!

Ze zullen honger hebben, dat staat vast. Ik bedoel, gisteravond heb ik ze pannenkoeken beloofd en het is nu de volgende dag en bovendien is het kwart over twee.

Misschien zullen ze bang zijn, maar eerlijk gezegd denk ik van niet. Ze kennen het appartement en ze kennen opa. Ze weten dat ik hen nooit in de steek zal laten.

Ook nu niet, ook al loop ik nog wat te tollen en voel ik me slap en misselijk van het kotsen.

Ik zwalk wat heen en weer. Waar woont die Esther en hoe kom ik thuis? Al die kleine straatjes lijken op elkaar en gisteravond heb ik niet echt opgelet. Ik had het te druk met naar spataderen kijken, denk ik.

Hoe heb ik me zo laten verneuken door zo'n wijf?

Dan herken ik de straat. Ik moet tussen de huizen door en dan naar links. Dan is aan de linkerkant het appartementencomplex waar Rolf woont en aan de andere kant staat de flat waar ik woon.

En waar ik geen sleutel van heb.

Dat besef komt langzaam als ik gewoontegetrouw in mijn linkerzak en al snel in mijn rechterzak voel, en dan blijf staan om in mijn kontzakken te voelen.

Ik heb geen sleutels.

Wanhopig probeer ik me te herinneren wanneer ik de sleutels voor het laatst heb gehad.

Ik heb geen idee. Het meenemen van je sleutels is een gewoonte die ingebakken is. Als je geen sleutels mee naar buiten neemt kom je er niet meer in zelfs als je de flat binnen zou komen dan sta je nog op de galerij voor een dichte deur. Het is op zijn zachts gezegd, nogal dom om geen sleutel mee te nemen.

Dus ik heb ze meegenomen. Dat moet.

Ze zijn uit mijn zak gerammeld toen ik die Esther probeerde te bestijgen. Ik herinner me vaag dat het nogal rommelig was, met veel gesjor aan kleren en aan lichaamsdelen. Ik herinner me niet dat ik mijn broek heb uitgetrokken, maar ik weet nog wel dat hij na afloop vlak bij het bed op de grond lag.

Achteloos weggesmeten, sleutels uit de broekzak geraakt en zonder te kijken weer aangetrokken. De sleutels liggen vlak voor het bed.

Dat is mooi, maar als ik om me heen kijk heb ik geen idee waar dat bed ergens staat. Godver, en ik heb gisteravond niet echt opgelet.

Ik denk na.

Een buurman, één van de vele, gaat de flat binnen, maar ik laat hem gaan. Het heeft geen zin om naar binnen te gaan en de lift naar de tweede verdieping te nemen. Dan sta ik daar voor een dichte deur en ik weet dat die deur helemaal niet te openen is zonder sleutel.

Misschien dat je met een Shermann-tank de deur kunt platwalsen, maar zo'n ding krijg je niet in de lift.

Rolf!

Rolf weet vast wel waar dat wijf woont en, wat nog beter zou zijn, heel misschien heeft hij een sleutel van mijn appartement.

Dat zou logisch zijn, maar ik weet dat Rolf geen sleutel heeft.

Ik zou Rolf van alles toevertrouwen, maar ik weet zeker dat ik hem geen sleutel van mijn appartement heb gegeven.

Het voelt verschrikkelijk verkeerd om weg te lopen van de flat, nu ik er zo dicht bij ben, maar Rolf moet me vertellen waar mijn sleutels liggen. Waar dat wijf woont.

Ze zal niet blij zijn om mij te zien, maar daar heb ik nu geen boodschap aan.

Ik maak me nu oprecht zorgen om de kleintjes en ik merk dat ik zachtjes loop te jammeren als ik de straat oversteek. Ik bel aan, maar natuurlijk doet Rolf niet open. Hij zal wel slapen op dit uur.

Een gedienstige buurman houdt de deur voor me open en ik glip naar binnen. De trappen zijn langer dan ooit, maar eindelijk sta ik op de derde verdieping en ik bons op de deur. Ik ken de indeling van zijn appartement en hij slaapt bijna naast de voordeur.

Als hij al in bed ligt te slapen. Rolf kennende ligt hij misschien in de woonkamer op de bank en dan hoort hij me vast niet.

Ik druk op de bel. Lang.

Geen enkele reactie uit het appartement.

Ik duw de brievenbus open en roep zijn naam. Waarom heeft hij een brievenbus in zijn deur? Beneden zijn postvakjes! Misschien zodat een aardige buurvrouw de krant naar binnen kan schuiven. Misschien een briefje, of het wat zachter kan en dat ze anders de politie belt. Ik weet dat Rolf het soms leuk vindt om muziek te draaien en ik weet ook dat zijn buurvrouw een zeikerd is.

Met één hand op de bel bons ik op de deur en ik roep zijn naam. Ik schop tegen de deur en klepper met de brievenbus en eindelijk hoor ik binnen iets rammelen.

"Ben jij gek geworden?"

Het is Tanya. Ze is naakt en ik duw haar opzij. "Waar is Rolf?"

Ze veegt haar blonde haren uit het gezicht. "Binnen, denk ik. Ik denk dat 'ie dood is!" roept ze me na.

Het stinkt in de kleine, bloedhete woonkamer. Rolf ligt op de bank, tussen lege blikjes en bakjes van glanzend aluminiumfolie en nog meer aluminiumfolie en heel veel kleine bakjes met restjes witte en rode saus. Hebben die twee vannacht shoarma laten komen? Geen wonder dat het hier stinkt!

"Rolf!" Ik stomp hem hardhandig wakker. Geen tijd voor subtiel gedoe. "Wakker worden, eikel!"

Het duurt even, maar ineens ademt hij diep in. Hij kijkt me geschrokken aan. "Wat!"

"Waar woont Esther?"

"Hè?" Hij begint rochelend te hoesten tot hij kokhalst en haastig naar één van de lege doosjes grijpt. Hij spuugt een grijsbruine klodder in de doos. Boert en schudt walgend het hoofd. "Gadverdamme!"

"Waar woont Esther?"

"Wie? Kom je niet net bij haar vandaan?"

"Ja, maar ik weet nu niet meer waar ze woont. Kom op, Rolf!"

"Je weet niet..." Hij knijpt zijn ogen dicht en schudt zich. "Hoe bedoel je dat nou weer?"

"Ik bedoel..."

"Ik moet wat drinken." Hij begint in de berg lege bierblikjes te roeren.

"Nee!" Ik hou zijn hand tegen. "Je moet naar me luisteren. Ik moet weten waar die Esther woont! Ik heb mijn sleutels bij haar laten liggen."

"Waarom?"

"Stel niet van die domme vragen," smeek ik hem. "Waar woont ze? Ik moet mijn sleutels hebben."

"Anders kun je niet naar binnen," begrijpt hij. Verder gaat zijn begrijpen niet. "Jôh, ik weet helemaal niet waar Esther woont. Ik ken haar amper. Wacht..." Hij steekt zijn hand op als ik wil uitvallen. "Tanya! Zij kent Esther wel. Zij heeft Esther meegenomen. Hé Tanya, godverdomme!"

"Hou je bek!" klinkt het uit de slaapkamer. "Ik wil slapen!"

"Slapen kan straks." Ik been naar de slaapkamer.

"Sodemieter op!" Tanya trekt een deken tot over haar platte borst. "Je mag hier helemaal niet komen?"

"Hier," zeg ik, "is het huis van Rolf. Daar heb jij niks over te zeggen."

"Ik ben naakt," grauwt ze, alsof ze niet net in al haar pontificale naaktheid de voordeur heeft open gedaan.

"Niks mee te maken. Waar woont die Esther van jou?"

"Watte?"

"Doe niet zo stom!" Ik ben onderhand ten einde raad. Ben ik dan omringd door alleen maar stompzinnige mensen? "Esther!" loei ik, alsof ze hardhorend is. Wie weet, is ze dat ook wel.

Tanya maakt een vaag gebaar. "Daar ergens."

In een paar passen ben ik bij haar en ik grijp haar gezicht met duim en vingers. "Het adres! Waar woont zij?"

"Ben jij niet met haar meegegaan?" Ik knijp harder en ze grijpt mijn pols. "Hou op! Je doet me zeer!"

"Dat is ook de bedoeling, snotsnol! Ik moet weten waar die Esther woont. Mijn kleinkinderen zijn alleen thuis en ik heb geen sleutel!"

"En dan?" Ze stompt tegen mijn arm en ik moet haar gezicht loslaten. "Heeft Esther wel een sleutel?"

"Ze heeft mijn sleutels!"

Tanya wrijft haar pijnlijke kaak. Op haar gerimpelde wangen zijn de vurige afdrukken van mijn vingers te zien. Ik heb veel te hard geknepen. Het wordt echt tijd dat ik rustig ga worden want de tijd begint te dringen. Hoelang zijn de twee kleintjes nu al alleen?

"Ik weet het adres niet. Sjees man, ik ga haar toch geen kaartje sturen? Ik weet wel waar ze woont."

"Oké, dan..." Ik sleur haar uit het bed. "Dan kleed je je aan en ga je met me mee. Ik moet die sleutels hebben!"

"Ik kleed me helemaal niet aan en ik ga zeker niet met jou mee!" Ze grijnst triomfantelijk als ik me klaar maak om haar een rechtse hoek te geven. "Ik bel haar wel even."

Ik laat mijn vuist zakken. Was ik werkelijk van plan om haar een hijs te geven? Jezus, ik moet me beheersen voor ik haar helemaal lens sla, want dan krijg ik het adres zeker niet.

"Ik bel haar op," zegt ze, "en vraag het adres. Dan kun jij opdonderen en kan ik gaan slapen."

"Zijn die hummeltjes in jouw huis?"

"Jezus, Rolf! Dit is niet het moment om stompzinnige vragen te gaan stellen. Dat weet je toch?"

Rolf leunt tegen de deurpost. Hij heeft een blikje in zijn hand en krabt in zijn kruis. "Nou," zegt hij, "dan ga je daar toch naar toe?"

"Ik heb toch geen sleutel!" Ik klap mijn mond dicht als Rolf zijn hand opsteekt.

"Je laat je door één van de buren binnenlaten. Dan ga je naar je eigen flat en bel je aan. Die kinderen zijn toch wel in staat om de deur open te doen?"

"Als ze op de één of andere manier van hem afstammen dan zijn ze nog te stom om de voordeur te vinden." Tanya rommelt met haar telefoon. "Ik krijg haar niet te pakken."

"Blijf haar bellen," commandeer ik. "Zeg dat ze met de sleutels hier naartoe komt. Jezus mens," roep ik, als ze me verontwaardigd aankijkt. "Het gaat om die kinderen! Ze zijn daar helemaal alleen!"

"Heb jij je kleinkinderen alleen achtergelaten?" vraagt ze verbijsterd. "Sjees, man! Hoe kun je dat doen?"

"Jouw hond is ook al de hele nacht alleen," bijt ik haar toe. "Hoe kun je dat doen, huh? Het is geen wonder dat dat kutbeest altijd loopt te blaffen."

"Mijn hond gaat jou niks aan, maar jij laat je kleinkinderen alleen!"

"Ja, dat weet ik! Blijf Esther bellen en laat haar hier naartoe komen met mijn sleutels. Ik ga ondertussen naar de overkant. Goed plan, Rolf."

"Ja." Hij neemt een lange teug. "Ik krijg mijn beste ideeën in de ochtend."

"Dat dacht ik al. Alleen jammer dat het al middag is."

Het duurt een hele tijd voor iemand de buitendeur voor me open wil doen. Waarom lukt dat in films altijd wel direct?

Uiteindelijk krijg ik de verlossende zoemer en ik ram de deur open. Sprint naar de trappen – geen tijd om op de lift te wachten – en ren met drie treden tegelijk naar boven.

Het is ook alleen in films, dat mensen dat kunnen. Drijvend op adrenaline sprinten ze met gemak zes trappen op, maar ik moet halverwege de eerste trap blijven staan. Ik klem me aan de leuning vast en hoest tot ik kokhalzend een roodbruine fluim op de betonnen trap kan spugen.

Ik hoop van ganser harte dat het te maken heeft met die vieze rooie troep, die Esther mij heeft gevoerd.

Aanmerkelijk langzamer beklim ik de andere trappen. Het maakt ook niet zoveel meer uit; ik ben er bijna.

Dadelijk zal ik aanbellen en dan zal één van de meisjes opendoen. Ze zijn misschien verdrietig omdat opa er niet was en ze zullen zeker honger hebben, maar alles zal goed komen. Ik zal misschien zelfs aan mijn dochter kunnen uitleggen dat ik me had buitengesloten en dat het daarom even heeft geduurd. Met een beetje geluk hebben de kleintjes niet zoveel besef van de tijd dat ze kunnen herleiden dat het de hele nacht heeft geduurd.

Weer moet ik even blijven staan.

Ik heb de meisjes de hele nacht, vanaf gistermiddag vijf uur – dat is goddomme bijna vierentwintig uur – alleen gelaten!

Totaal onverantwoordelijk! Ik moet daar echt iets aan doen; geen drank meer als de meisjes er zijn, of in elk geval minder drank, zodat ik de verantwoordelijk niet meer uit het oog verlies.

Het komt allemaal door die vieze rotzooi van Esther. Ik had het allemaal perfect gepland en niemand zou ook maar iets merken, maar zij moest me zo nodig rode vruchtenwijn voeren. In een melkbeker!

Toen ben ik in slaap gevallen en toen heb ik geslapen tot het te laat was.

"Nee! Het is nog niet te laat!" Ik trek mezelf de trap omhoog en wankel de galerij op.

Ik bel aan en bons op de deur, maar er komt geen enkele reactie.

"Dat is gek," zeg ik met een zweem van een flauw grapje. "Normaal gesproken ben ik om deze tijd altijd thuis!"

Het is niet grappig. Het is zelfs ziek om nu grapjes te maken.

Waarom doen ze nou niet open?

Normaal is Daniëlle – vooral Daniëlle – degene die naar de voordeur huppelt om open te doen. "Mama is er!"

Dat doet altijd een beetje pijn; alsof het niet leuk is bij opa en dat ze blij is dat mama haar komt verlossen.

Goedbeschouwd is het deze keer ook niet zo leuk bij opa.

Opa heeft de boel verkloot, deze keer.

Daar heb ik spijt van. Het had nooit zo mogen gebeuren. Ik had nooit weg moeten gaan. Goed, gistermiddag was het echt nodig om heel even weg te gaan. Ik moest de boodschappen halen.

Maar vanochtend had ik niet weg moeten gaan en ik had zeker niet met Esther mee moeten gaan. Nog afgezien van het feit dat het één grote blamage was. En Esther had mij die vieze troep niet moeten geven. Ik had het immers perfect gepland?

Als alles zo was gegaan als ik wilde, was ik om vijf uur terug geweest en dan was er niks gebeurd.

Ik bons nog een keer op de deur. Ook nu is er nog niks gebeurd, hou ik mezelf voor. Goed, ze zijn een tijd alleen geweest en dat vindt niemand leuk, maar er is nog niks gebeurd.

Wat zou er kunnen gebeuren?

Ik bedoel, ik weet dat ik een ongelooflijke lul ben geweest. Ik heb die kleintjes alleen gelaten, maar laten we wel wezen: wat kan er nou helemaal gebeuren?

Ze hebben honger. Ze hebben al een tijdje geen eten gehad, maar welbeschouwd kan een mens vier of vijf dagen zonder eten. Dus, ze zullen boos zijn en er zullen heus wat harde woorden vallen, maar het is niet zo dat er iets zal gebéuren, toch?

"Kan ik u helpen?"

Ik draai me om. Eén van de buren, verderop op de galerij, kijkt me achterdochtig aan. "Wat bent u aan het doen?"

Ik kijk haar aan. Ze kan me niet helpen. Ik weet zeker dat zij geen sleutel van mijn flat heeft en ze heeft ook vast geen Shermann-tank in haar handtas.

"Ik ben niks aan het doen."

"Nou," meent ze, "volgens mij probeer je hier binnen te komen."

"Dat heb je goed gezien. Ik woon hier."

Ze kijkt me onderzoekend aan. "Ik ken jou niet."

Als je hele dagen bezig bent met drinken en weer nuchter worden dan ken je niet veel mensen. Zeker niet in zo'n flat als deze en dat is omdat ik hier niemand wil kennen.

"Ik heb jou hier nog nooit gezien."

"Prima, houwen zo!" Ik heb geen tijd voor haar en wil me weer omdraaien, maar ze geeft me een venijnige stoot in mijn ribben.

"Ik ga de politie bellen."

"Moet je doen..."

Nee, dat moet ze niet doen! De politie komt geheid en dan zullen ze ook mee naar binnen willen. Bij mijn weten heb ik niet echt iets verkeerd gedaan, maar ik wil niet dat ze er getuige van zijn als de kleintjes gaan klagen dat opa de hele ochtend al weg is.

"Hoor eens," probeer ik, "ik ben even naar beneden geweest, maar nu heb ik me buitengesloten."

"Ik ken jou niet," herhaalt ze.

"Je hoeft me ook niet te kennen," stel ik haar gerust. "Hoor eens, ik ben alleen even naar de brievenbus geweest. Mijn kleindochters zijn daar binnen en zij zullen me wel binnenlaten."

"Dat wil ik zien," zegt ze spottend. "Tot nu toe heb je niet zoveel succes, wel?"

"Ik denk dat ze slapen."

Het wijf kijkt demonstratief op haar horloge. "Op dit uur?"

"Het zijn kleine kinderen," bijt ik haar toe. "Die slapen 's middags nog wel eens."

"Uh-uh, maar ze zijn wel in staat om jou binnen te laten? Hoe klein zijn ze eigenlijk?"

Ik geef geen antwoord, want ze heeft gelijk: om de één of andere reden doen ze de deur niet voor me open.

De vraag is alleen: willen ze de deur niet open doen, of kúnnen ze de deur niet open doen.

Of – ik voel iets van opluchting – doen ze gewoon de deur niet open omdat ze me niet horen. Misschien slapen ze inderdaad de slaap der onschuldigen en hebben ze het bonzen en bellen niet gehoord.

Dat kan...

Dat moet! Ik wil er niet aan denken dat ze de deur niet open kunnen doen en als ze het niet willen... daar wil ik ook niet aan denken.

Zo boos zullen ze toch niet zijn?

Kinderen zijn vergevensgezind. Kinderen vergeten snel en klimmen na een standje gewoon weer in je armen.

Net als dieren. Ik heb ooit gehoord wat het verschil is tussen een hond en een echtgenote: duw ze allebei in de kofferbak van je auto en kijk wie er blij is als je na een halve dag de kofferbak opendoet. Spoiler-alert: het is niet de echtgenote.

Kinderen en dieren zijn niet haatdragend.

Dus, de meisjes doen niet open omdat ze me niet horen. Ze slapen. Misschien zijn ze verzwakt – ze hebben tenslotte een hele tijd niet gegeten – en zijn ze maar gaan slapen. Ze slapen in het kleine kamertje met de grote televisie. Het volume staat nogal hoog en de tekenfilm staat op repeat. Dat ding speelt nog altijd en maakt nogal wat lawaai.

Dus... ik spreid mijn armen en glimlach naar de buurvrouw. "Ik moet een sleutel gaan halen."

"Ja." Ze kijkt me uitdagend aan.

"Dus... dat ga ik doen." Ik wil naar de lift lopen, maar de buurvrouw houdt me tegen.

"En je laat die kinderen alleen?"

"Ik kan me niet in tweeën splitsen, buuv'."

"Je zou een raam kunnen inkinkelen," zegt ze met een zuinig gezicht. "Als het zo belangrijk is."

"Ik ga geen raam in... kinkelen."

Wat is dat nou weer voor een woord?

"Het is dubbel glas, mens! Weet je wat dat kost?"

"Kost? Het gaat om je kleindochters!" Ze schudt het hoofd bij zoveel onbegrip.

Ik krijg de neiging om haar hoofd eens flink te schudden. "Ze zijn nog maar een paar minuten alleen! Ik ga een andere sleutel halen en dan is alles weer goed. Bemoei je er niet mee, oké?"

"Oké..." Misschien is aan mij te zien dat ik haar wil schudden, want ze wendt zich af en laat mij gaan.

Ik been naar de lift. Esther moet mij mijn sleutels geven en dan kan ik naar binnen. Ik zal de deur open doen en ik zal de kleintjes in mijn armen nemen en ze troosten. Ik zal ijsjes meenemen. Rolf zal me wel willen helpen. Hij kan naar de winkel gaan en ijsjes halen terwijl ik de deur open doe. Ik zal ze troosten. Ik zal ze in mijn armen nemen en ik zal alles aanhoren wat ze te zeggen hebben. Ja, opa heeft jullie alleen gelaten en daar heeft opa heel veel spijt van en ja, opa is dom! Stomme opa, maar nu gaan we ijsjes eten en opa gaat wat te eten koken, want jullie zullen wel honger hebben. Neem nog een ijsje terwijl opa pannenkoeken bakt.

Ik zal ze troosten en ik zal ze ijsjes geven en ik zal ze vasthouden en tegen de tijd dat m'n dochter hier is zal alles weer goed zijn.

Dat moet!

Eerst moet ik die sleutel hebben. Ik ga met de lift naar beneden en dan naar buiten. Laat de buitendeur achter me dichtvallen want straks zal ik toch die sleutels hebben.

Die Tanya zal Esther gevonden moeten hebben anders ziet het er niet best voor haar uit. Hoe moeilijk kan het zijn om een vriendin te vinden?

Ik steek de straat over en bel aan bij Rolf. Het duurt een tijdje voor de zoemer klinkt, maar dan beklim ik de trappen en struikel bij hem naar binnen. "Waar is Tanya?"

"Die slaapt alweer. Stom wijf..." Rolf sloft voor me uit naar de woonkamer.

"En Esther?"

"Wie?"

"Tanya zou die Esther voor me opzoeken," zeg ik geduldig. Veel geduldiger dan ik me voel. "Waar is ze?"

"Dat zeg ik toch: ze slaapt."

"Esther!"

Rolf kijkt me wezenloos aan. "Dat weet ik niet."

Ik zal die Tanya wakker moeten rammelen en dan zal ik haar nog een keer zover moeten krijgen dat ze die Esther belt. Waarom kan niemand ooit eens gewoon doen wat ze moeten doen?

"Tanya heeft Esther gebeld," zegt Rolf. "Ze heeft haar wel tien keer gebeld, maar ze neemt niet op. Wat wil je dan?"

"Ik wil mijn sleutels!"

Dit begint gierend uit de klauwen te lopen. Ik moet naar huis! De tweeling... er zijn zat redenen waarom ze niet opendoen, maar ik weet heel goed dat er nog een reden kan zijn. Ik ben een lul en misschien ben ik stom en heel misschien ben ik nog een beetje zat van dat bessenspul, maar ik ben niet gek; er kan iets aan de hand zijn met de kleintjes.

Hoelang zijn ze nu alleen?

Eigenlijk, als ik terug ga rekenen, valt het wel mee. Het is nu drie uur en ik ben vanochtend om... half vijf weggegaan. Goed, dat is iets meer dan negen uur, maar wat is nou negen uur?

Ja, ze zullen niet blij zijn en ze zullen dorst en honger hebben. Vast wel. In de eerste plaats hebben kinderen altijd honger en bovendien hebben zij...

O, mijn god, ze hebben sinds gistermiddag vijf uur niks meer gegeten. Langer, als je meerekent dat ze waarschijnlijk bij mijn dochter geluncht hebben. Geluncht! Het is onderhand bijna weer tijd voor het avondeten!

"Rolf!" Ik schud hem heen en weer. "Wat moet ik doen?"

"Wat jij moet doen is de politie bellen," klinkt een stem. "En als je het niet erg vindt moet je een beetje zachtjes de politie bellen. Ik probeer te slapen."

"Hou je bek, Tanya." Ik draai me om. "Ben jij gek geworden? De politie bellen? Weet jij wat er dan gebeurt?"

"Ja. Ze rammen de deur in en halen die kinderen eruit. Diezelfde kinderen die jij waarschijnlijk nooit meer zult zien. Om maar niet te spreken van jouw dochter," voegt ze er vals aan toe. "Ik denk niet dat zij erg blij met jou zal zijn en dat geeft niks: je bent nou eenmaal een lul."

Daar wil ik niet eens op antwoorden. Misschien omdat ze gelijk heeft.

"Bel Esther nog een keer."

Tanya kijkt me meewarig aan en ik heb zin om die 'mannen-kunnen-zulke-domme-dingen-zeggen'-blik uit haar gezicht te slaan, maar ik hou me in als ze zich omdraait en naar de slaapkamer loopt.

Ik hoop voor haar dat ze haar telefoon gaat halen, anders mag ze proberen om met een gebroken kaak op het kussen te gaan liggen.

Ik ben niet meer zo heel redelijk...

"Hier." Rolf houdt me een blikje voor. "Neem nou maar eentje. Ik wor' er altijd wat helderder van," dringt hij aan als ik mijn hoofd schud.

"Je bent niet helemaal bij de pinken."

Ik wil iets zeggen, maar dan hoor ik Tanya in de slaapkamer met iemand praten. Ik gris het blikje uit zijn hand en ren naar de slaapkamer. "Heb je haar te pakken?"

Tanya steekt haar hand op. "Wat zeg je? Die lul heeft ze bij jou laten liggen, zegt 'ie. Ja, dat zegt 'ie."

"In de woonkamer," roep ik. "Ergens bij de bank. Ze zaten in de zak van mijn broek!"

Tanya draait met haar ogen. "Ze heeft ze gevonden, oké? Ze lagen op de keukentafel."

Kan ook. Ik weet het niet meer. In elk geval heb ik mijn sleutels terug en kan ik naar het appartement gaan en de kleintjes geruststellen: opa is terug.

"Je moet ze komen ophalen," zegt Tanya achteloos als ze heeft opgehangen. "Niet te lang meer wachten anders slaapt ze weer."

"Dat is goed," zeg ik ijverig. Ik wil alles wel doen. "Waar woont ze?"

Tanya kijkt me verbijsterd aan. "Ik heb je toch al gezegd dat ik dat niet weet? Wij zijn geen hartsvriendinnen, of zo."

"Sjezus, mens! Dat had je moeten... geef hier die telefoon." Ik ben omringd door idioten.

Ik bel het laatst gekozen nummer en krijg – wonder boven wonder – Esther nog een keer aan de lijn. Krijg het adres en wat aanwijzingen hoe ik er moet komen en hang op.

"Een blikje voor onderweg?"

Ik pak het blikje aan en steek het in de wijde zak van mijn joggingbroek. "Ja, dat lijkt me lekker."

Rolf kijkt me even aan en grinnikt dan. "Lúl."

Ik grijns en klik het nieuwe blikje open. De lieve God weet dat ik het nodig heb en alles is toch goed, nu?

Ik krijg mijn sleutels en ga naar mijn appartement. Ik zal geduldig de klaagzang van de kleintjes aanhoren want ze hebben gelijk: opa heeft ze te lang in de steek gelaten. Opa zal ze ranja voeren, zoveel als ze maar willen en opa zal pannenkoeken bakken.

"Geef me een paar biertjes mee voor straks," eis ik. Als de kinderen ranja krijgen dan wil opa wel een biertje.

"Nog meer?" Rolf trekt een zuinig gezicht. "Hoeveel heb je al van me gehad?"

"Doe niet zo lullig. Jij krijgt ook van mij als jij niks hebt."

Dat is waar. Dat is één keer gebeurd en ik zorg er wel voor dat hij dat niet vergeet.

"Je moet er zeker ook een plastic zak bij?" moppert Rolf goedmoedig. "Weet je wel wat dat kost?"

Het is geen plastic zak, maar een papieren zak, maar dat geeft niks. Ze doen hetzelfde.

Ik geef Rolf een klap op zijn schouder en ik kijk net zolang naar Tanya tot ze opzij gaat. Reken maar niet dat ik haar ga aanraken!

 

De aanwijzingen van Esther zijn ronduit waardeloos en ik zwerf een tijdje rond in de buurt tot ik iets herken en ik voor de zoveelste keer die dag een stel trappen beklim. Ik word te oud voor deze onzin!

"Jij moet hier nog een heleboel schoonmaken," zegt Esther als ze opendoet.

"Jij moet mij mijn sleutels geven," geef ik terug. Ze lijkt op Eucalypta, de heks uit Paulus de Boskabouter, met net zo'n wiebelige onderkaak en koude, donkere ogen. Ze loopt zelfs als een marionet als ze me voorgaat naar de keuken, maar ik denk dat een paar glaasje van haar bessenspul daar debet aan zijn.

Het kan me niet schelen. "Ik wil mijn sleutels."

En dan wil ik terug naar de meisjes. Kunnen we dan nou eindelijk pannenkoeken gaan eten?

Esther smijt de sleutels naar me toe. "Jullie mannen," zegt ze minachtend. "Jullie zijn allemaal hetzelfde."

"Jullie vrouwen niet. Jullie worden alleen maar lelijker na jullie twintigste, en dat is bij jou al een hele tijd geleden."

Esther maakt een gebaar alsof ze me wil slaan en daar kan ik alleen maar om lachen.

Ik heb mijn sleutels en ik huppel min of meer de trap af.

Het voelt bijna als een overwinning als ik de buitendeur met mijn eigen sleutel kan opendoen. Ik merk dat ik sta te trappelen terwijl ik op de lift wacht en ram hard op het knopje om het ding sneller te laten gaan. Dat helpt en ik wring me tussen de deuren door, de galerij op en naar mijn voordeur. Ik rommel wat met de sleutels. Ik moet altijd met de sleutels rommelen. Waarom lijken ze allemaal op elkaar?

Eindelijk krijg ik de voordeur open en ik haast me naar binnen. Het is in de gang al bloedheet. De gordijnen in de woonkamer zijn open en de zon brandt onbarmhartig op het grote raam. Heb ik de gordijnen open gedaan?

Ik weet het niet meer.

Het duurt heel even voor ik de slaapkamerdeur kan opendoen omdat ik heel even niet weet waar ik de sleutel heb gelaten.

Ze liggen in het bakje in de gang. Het zou helemaal het einde zijn als ik die ook in mijn broekzak had gedaan. Dik kans dat ze dan op de vloer bij Esther zouden liggen en ik verdom het om nog een keer terug te gaan.

Dat zou sowieso niet nodig zijn want de binnendeur ram ik er zo uit. Het ding is van karton dus dat is het probleem niet. Bovendien ligt de sleutel gewoon in het bakje in de gang.

Als ik voorover buig om de sleutel in het kleine gaatje te steken valt me de geur al op.

Een wat zoetige geur.

Het is natuurlijk in de slaapkamer minstens zo warm als in het hele huis en die twee kleintjes hebben daar de hele dag liggen zweten.

De arme schaapjes!

Ik ben een lul.

Ik had ze nooit zolang alleen moeten laten.

Rolf ook met zijn onuitputtelijke voorraad bier en die Esther met d'r bessenrotzooi.

Maar dat is niet helemaal eerlijk. Ik had niet naar Rolf toe moeten gaan. In elk geval niet vanochtend. Gisteren is iets anders, maar als ik vanochtend gewoon was gebleven was er niks aan de hand geweest.

Er is nog altijd niks aan de hand. Als ik de deur open doe liggen de twee kleintjes onder de dekens in het grote bed.

De tekenfilm loeit nog altijd en ik grabbel naar de afstandsbediening om het geluid af te zetten. Door de plotselinge stilte zullen ze wel wakker worden.

En anders voelen ze misschien dat opa er weer is.

Ik wil de vochtige haren uit het gezichtje van Daniëlle strelen, maar op dat moment geeft de papieren zak de strijd tegen de vochtige blikjes op.

Rammelend vallen de blikjes op de grond en ik kan nog net een vloek tegenhouden. Die blikjes kan ik voorlopig niet openmaken!

Ik heb één blikje kunnen vangen en zet hem voorzichtig op het nachtkastje.

De kleintjes worden niet wakker. Niet van de stilte, niet van het lawaai van de blikjes en al helemaal niet van mijn ingehouden vloek.

Het handje van één van de meisjes ligt uitgestrekt, alsof ze naar het nachtkastje reikt.

Ik kan me best voorstellen dat ze het warm heeft. Het zweet loopt bij mij al van mijn gezicht en mijn hemd plakt aan mijn rug.

Maar ik weet dat het niet alleen komt van de warmte in de kamer.

Het komt door het handje van Daniëlle dat zo koud is. Door hun gezichtjes die zo vochtig en zo roerloos zijn. Door hun ogen die niet gesloten zijn, maar een beetje open staan.

Net alsof ze opa voor de gek houden en net doen of ze slapen. Dadelijk vliegen ze allebei overeind en roepen: "Boe!"

Ik neem het blikje van het nachtkastje en laat me ruggelings langs de muur op de grond zakken. Als ik het openmaak spuit er toch wat bier uit en ik verwacht half en half dat ze toch nog wakker zullen worden, maar ze worden niet wakker.

'