Tegen Wil en Dank
(...) Het begon onderhand donker te worden en turend door de voorruit reed ik verder over de smalle weggetjes.
Het licht van de koplampen leek amper in staat om de duisternis te doorboren en ik remde af. Dit zou toch niet waar zijn?
De nieuwe V-snaar slipte of was gebroken en de dynamo draaide niet, zodat de Citroën over niet al te lange tijd compleet zonder stroom zou komen te staan.
Maar er brandde geen lampje in het dashboard dat een dergelijk onheil aankondigde en alles functioneerde normaal.
Ik zette de wagen zover mogelijk aan de kant en stapte uit. Een korte blik was voldoende: één van de koplampen brandde niet.
Grootlicht brandde wel; dimlicht niet.
Kwestie van een kapotte gloeilamp.
Niet onoverkomelijk, maar wel vervelend op zo'n donker weggetje.
Ik wilde net weer instappen om verder te rijden toen ik het geknetter hoorde. Een bromfiets.
Slome Sjuul de postbode die nog een laat pakketje kwam afleveren?
Wie het ook was, de bromfietscoureur zag mijn wagen te laat, klapte tegen de zijkant en de bromfiets schoof in een fontein van vonken over de weg.
Er klonk een ijselijke gil en de motor van de bromfiets knetterde ongeremd.
Iemand vloekte hartgrondig. Niet Slome Sjuul, maar een vrouw.
Een meisje. Ze rolde om en om en bleef toen liggen. Het knetterende motortje sloeg af en de lucht was dik van de geur van benzine, verschroeid rubber en verspilde adrenaline.
Waarom kwam het meisje niet overeind?
Ineens schokte ze, vloekte nogmaals en krabbelde overeind. Ze liep even wankelend rond, handen in de nek en boog ineens voorover. Ik dacht dat ze alsnog bewusteloos zou neervallen, maar ze keilde een helm tegen de grond. Toen ze met een heftige beweging overeind kwam zag ik een boog van lang, blond haar in het licht van de ene koplamp van de Citroën.
Het meisje zag de Citroën, keek naar haar bromfiets en toen naar mij. "Godvernondeju! Ben jij gek geworden?"
Ze sprak met een dik, Vlaams accent, smeuïg als boter: "Zijde gij zót?"
"Ben je gewond?" Ik snelde naar haar toe en greep haar arm.
Ze rukte zich los. "Wat peinsde gij zelf? Wie zet nou hier... híer zijn wagen neer?"
"Ik. Ik had pech."
"Nee." Ze schudde het hoofd. "Ik heb pech want ik zie u niet staan, rij tegen uw vehicule aan en kijk nou eens!" Ze draaide zich half om. "Ziede dat?"
"Ik zie niks. Kom even," zei ik. "Ga even in de auto zitten."
Ze keek me met vlammende ogen aan. "Waarom?"
"Omdat daar de binnenverlichting brandt," zei ik geduldig. "Dan kunnen we zien of je gewond bent."
"Ik wéét dat ik gewond ben," zei ze, "en u hoeft dat niet te zien." Ze draaide zich weer half om en probeerde naar haar billen te kijken. "Godvernondeju."
"Kom even zitten," pleitte ik. "Hoe heet je?"
Ze vergat naar haar billen te kijken. "Waarom wil je dat weten?"
"Gewoon. Voor de verzekering, of zo." Deden ze hier in deze streek niet aan beleefdheid? "Ik heet Herbert."
"Elodie," zei ze onwillig. "En ik ga niet in jouw vehicule zitten."
"Geef me dan in elk geval je adres. En je telefoonnummer," voegde ik er aan toe.
"Waarom?"
"Zodat ik je kan bellen? Om te vragen of je gewond bent."
"Ik zeg toch al dat ik gewond ben! Waarom zou je mij dan nog bellen?" Ze kneep haar ogen tot spleetjes en keek me onderzoekend aan. "Ben jij een maniak?"
"Als er hier één maniak is dan ben jij dat," zei ik verwijtend. "Zoals jij de bocht om scheurde."
"Ik rij hier al jarenlang elke dag," snauwde ze, "en nooit staat hier een auto op de weg. Zonder lichten!"
"Niet zonder lichten..."
"Met één licht! Waarom heb je maar één licht?"
"Omdat de koplamp kapot is. Kom, laat mij je..."
Ze sloeg mijn arm weg en rukte haar bromfiets overeind. Ze zette hem op de standaard, klom op het zadel en begon als een razende te fietsen.
Zoals ik wel had verwacht sloeg het ding niet aan.
Iets met zwaartekracht en brandstof.
"Laat mij je dan in elk geval naar huis brengen, Elodie."
"Ik peins er niet over. Dan weet je waar ik woon!" Haar stem schoot een halve octaaf de hoogte in.
"Ik moet toch weten waar je woont, Elodie. Voor de verzekering. Je bromfiets start niet en je hebt een scheur in je broek." Ik wees en ze sprong van de bromfiets.
"Kijk niet zo!"
"Nou ja, zeg! Alsof ik nog nooit een bloot been heb gezien." Haar broek was inderdaad flink gescheurd en zelfs in het zwakke licht kon ik de schaafwond op haar blote been zien.
"Ga weg!" riep ze toen ik haar arm wilde pakken. "Ráák me niet aan!" Ze struikelde achteruit.
'"Doe niet zo achterlijk, wil je?" Ik greep haar arm. "Ik wil alleen..."
"Non!" Ze keek me vol afgrijzen aan en struikelde nog verder naar achteren. Haar heup raakte de buitenspiegel van de Citroën en ze vloekte weer.
Draaide half om en belandde voorovergebogen op de motorkap. Nog voor ik haar schouder kon grijpen had ze zich afgeduwd en schopte naar me.
"Elodie..."
Ineens dook ze opzij en rende rond de motorkap naar de andere kant van de weg.
Voor ik kon reageren was ze in de bosjes verdwenen.
Godallemachtig, hoe achterlijk wil je het hebben?
Ik rende achter haar aan. "Stel je niet aan, Elodie. Kom, ik wil je helpen."
Een tak zwiepte in mijn gezicht en ik vloekte. Half verblind dook ik in de bosjes en botste tegen het meisje aan. Ze klauwde paniekerig naar me en haalde mijn wang open met een scherpe nagel.
"Godver, stop daarmee, stom wijf!"
Ze krijste en haalde nogmaals uit. Haar nagel miste op een haar na mijn oog en ik dook voorover.
Ik greep haar vast en dwong haar dicht tegen me aan, zodat ze niet kon uithalen. Ik klemde haar armen tegen haar lichaam en rook haar zweet en iets zoetigs.
Perziken.
Het meisje probeerde me een knietje te geven, maar ik draaide me half om en trok haar dichter tegen me aan. Ik probeerde haar pootje te haken en ze schopte tegen mijn schenen.
Ineens had ze zich losgemaakt en ze rende met fladderende haren terug naar de weg, naar de overkant en het veld op.
"God nog aan toe, Elodie!" Ik rende achter haar aan. Het veld op en langs het hek.
Strompelend op de ongelijke bodem rende ik achter haar aan. Dit meisje was het blijkbaar gewend om door het veld te rennen en ze liep snel op me uit. Ze krijste en zwaaide met haar armen.
Ik ploegde over de ongelijke grond, struikelde en zag het meisje in een maisveld verdwijnen.
Ik zou haar gegarandeerd kwijtraken tussen de manshoge maisplanten. Het was pikdonker en ik kon haar alleen lokaliseren door haar onophoudelijke gekrijs.
Tot het krijsen abrupt stopte.
Ik luisterde. Nu het krijsen was gestopt leek het ineens doodstil. Een briesje liet de maisplanten ruisen, maar met het beeld op zwart had ik geen idee waar zij was.
Of waar ik zelf was...
Ik banjerde een tijdje doelloos door het veld en tot m'n verrassing zag ik haar blonde haren. Knielde bij haar neer en legde m'n hand tegen haar wang. Ik draaide haar hoofd een beetje en zag iets zwarts op de zijkant van haar krijtwitte gezicht.
Bloed?
Met enige moeite tilde ik haar op en droeg haar terug naar de weg.
De Citroën stond er nog. De bromfiets was weer gevallen en de helm lag in het gras.
Ik opende het portier aan de bijrijderskant en liet haar in de stoel zakken. Ik sloot het portier, liep rond de wagen en ging op mijn eigen stoel zitten. Deed haar stoel iets naar achteren en nu zag ik de plek bloed op haar slaap. Het bloed liep langs haar wang in haar hals en verdween onder het kraagje van haar witte blouse.
Was ze een serveerster?
Ik moest haar naar huis brengen, of in elk geval naar een dokter. In haar jasje had ze geen papieren en ik voelde rond haar middel naar haar kontzak. Veel mensen dragen daar een portemonnee, maar zij niet.
Haar blouse was ook gescheurd en ik zag haar buik en een stuk van een degelijke beha.
Zorgvuldig vouwde ik de blouse weer dicht en fatsoeneerde haar jasje.
Het meisje knipperde met haar ogen, staarde even glazig voor zich uit en sloot haar ogen weer.
Ik moest met haar naar een dokter.
Ze kon hersenletsel hebben, of iets anders.
Hoe dan ook, ik had het één en ander uit te leggen, maar als zij weer bij kennis was kon ze mijn verhaal beamen en toegeven dat zij in paniek was geraakt.
Begrijpelijk, natuurlijk.
Begrijpelijk, maar al met al was het nogal ingewikkeld geworden.
Ik keek naar haar. Haar broek was gescheurd en ik zag haar bleke bovenbeen. Het leek één grote schaafwond, maar de wond bloedde volgens mij niet meer.
Het enige waar ik me zorgen over maakte was de hoofdwond en het feit dat ze niet reageerde.
(...)
Ik besloot met haar door te rijden tot het eerste dorpje. Daar zou vast nog iemand wakker zijn. Het was per slot van rekening nog maar acht uur – was het al acht uur? – en die iemand zou me de weg naar een dokter wijzen.
De dokter zou haar behandelen en dan konden we allebei onze verklaring afleggen.
Later zouden we hierom lachen en nog later zouden we misschien iets gaan drinken en wie weet wat er dan nog kon gebeuren.
Ik keek opzij terwijl ik de motor startte. Ze zag er leuk genoeg uit, deze Elodie. Haar lange, blonde haren vielen als een waterval over haar vuile kleren en het gezicht, nu besmeurd met bloed, zag er fris en aantrekkelijk uit. Ze had een beetje een wipneus en wijd uitstaande ogen. Haar jukbeenderen waren nogal geprononceerd, maar haar kin was rond en zacht. Chris zou het 'werkbaar materiaal' noemen.
Ik liet de bromfiets staan. De helm bleef liggen. Die zouden we later wel gaan halen.
Eerst moest zij naar een dokter.
Ze bewoog nog altijd niet en als er niet snel iets gebeurde zat ik met dit meisje op de bijrijdersstoel en dan zou ik het niet kunnen uitleggen.
In een vlaag van paniek miste ik de afslag naar een dorpje en ik reed stug door.
Wat, als ze niet bijkwam?
Wat, als niet één of andere dokter haar kon helpen zodat we allebei onze verklaring konden afleggen?
Wat, als ik met een gewond meisje werd aangehouden en zij zou niet haar kant van het verhaal kunnen bevestigen?
Dat ze dood zou gaan, daar wilde ik even niet aan denken.
Ik gaf haar een duwtje tegen haar heup. Porde haar met opzet in de enorme schaafwond, maar ze gaf geen krimp.
Onzin. Dit meisje ging niet zomaar dood. Ze was gevallen in het veld. Ze was een gezonde boerenmeid en die gingen niet zomaar dood. Niet door een simpele valpartij. Zelfs niet als ze met haar hoofd tegen een steen was gevallen.
"Oké, klojo..." Ik staarde strak door de voorruit. "En als puntje bij paaltje komt, hoe wil je dan bewijzen dat zij tegen de steen is geklapt en het niet andersom was?"
Dat de steen tegen haar hoofd was geklapt?
Bijvoorbeeld omdat ik haar het zwijgen wilde opleggen?
Omdat ik haar wilde verkrachten en ze tegenstribbelde?
Dat was pas onzin!
Waarom zou ik een willekeurig meisje verkrachten?
(...)
Het was één grote opeenstapeling van pech, ongelukjes, misverstanden en stompzinnigheid
Misschien van mijn kant, maar zeker van haar kant. Wie klapte op mijn auto en begon als een gek te gillen? Wie vocht als een valse kater terwijl ik haar alleen probeerde te kalmeren en wie rende nou in het donker het veld in?
Wie was er met haar domme hoofd tegen een steen geklapt?
Zij.
En wie wie mocht het allemaal uitleggen als het verkeerd afliep?
Ik niet.
Ik kon dit niet uitleggen.
Ik zou haar meenemen en haar opkalefateren. Zo erg kon het niet zijn.
Tot mijn onbeschrijfelijke opluchting vond ik de E-411 en ik zorgde ervoor dat ik de goeie kant op reed. Ik vond de juiste afslag en eenmaal in het dorpje vond ik mijn huis gemakkelijk terug. Het was onderhand elf uur en het dorpje was uitgestorven. Er was geen café meer open en geen frituur en geen jongerencentrum.
De mensen sliepen en dat kwam goed uit.
Ik wurmde Elodie wat onderuit en reed naar mijn huisje. Sleurde haar mee naar binnen en vleide haar op de haveluinige bank. Ze haalde snorkend adem en achter haar oogleden bewogen haar ogen als waanzinnig heen en weer.
Was dat een goed teken? Met twee vingers wurmde ik haar ogen open en keek. Er was geen verschil tussen beide ogen. Een verschil zou wijzen op hersenletsel, maar daar leek het dus niet op.
De wond op haar slaap zag er akelig uit. Het zou misschien gehecht moeten worden, maar die mogelijkheid had ik hier niet.
Ik depte de wond met warm water en haar gezicht verkrampte.
Dat was goed.
Door de val met de bromfiets zat ze onder de schaafwonden en haar kleren waren gescheurd en vuil. Ik zou haar wonden verzorgen en haar schone, droge kleren aantrekken.
Ik pelde voorzichtig de broek van haar billen. De randen plakten aan de wonden en ik weekte ze voorzichtig los. Ik kon niets aan de schaafwonden doen en ook met de blauwe striem vanaf de zijkant van haar borst over haar ribben kon ik niets aanvangen.
Ze droeg een vleeskleurige onderbroek van stevige stof en een solide beha, compleet met baleinen en een driedubbele sluiting.
De sluiting was kapot en ik gooide de beha opzij.
Ik zou haar afspoelen onder de douche. Dat kon gemeen pijn doen, maar zolang ze buiten bewustzijn was, kon dat geen kwaad.
Met het meisje in mijn armen schuifelde ik naar de badkamer en onhandig kleedde ik mezelf zoveel mogelijk uit. We douchten in elkaars armen en ik voelde de rondingen van haar lichaam tegen dat van mij.
Ik waste het vuil weg, spoelde haar haren en vermeed het om naar haar borsten te kijken.
Na een tijdje zette ik haar met de rug tegen de muur op de grond en liep naar de tassen in de keuken. Ik vond een T-shirt dat mij te groot was en besloot dat zij die kon dragen. Een onderbroek, laat staan een beha, had ik niet voor haar maar we moesten het er maar mee doen.
Nood breekt wet.
Met een paar handdoeken en het T-shirt liep ik terug naar de douche en bleef staan toen ik het water hoorde ruisen.
Het meisje stond onder de douche en wroette als een waanzinnige tussen haar benen. Vlokken shampoo spatten alle kanten op.
De deur kraakte en ze sprong opzij, gleed uit en klapte met haar ribben tegen de wasbak.
"Non!" Ze keek me vol afgrijzen aan en probeerde tegelijk haar buik, borsten en kruis te bedekken met haar zeephanden. "Niet meer!"
"Doe maar rustig," pleitte ik. "Ik raak je niet aan."
"Non!" Ze glibberde naar achteren toen ik een stap naar voren deed.
"Ik heb een handdoek voor je," zei ik. "En een T-shirt."
"Ga weg! Ik ben naakt!"
"Vandaar het T-shirt." Ik stak haar het T-shirt toe. "Trek dat aan."
"Non!"
"Je bent naakt, Elodie."
Ze keek me vol afkeer aan, maar nam de handdoek en sloeg die om haar schouders.
"Je mag het T-shirt aantrekken," zei ik. "Hij is schoon."
Ze griste het T-shirt uit mijn hand en draaide zich om. Onhandig begon ze het over de handdoek aan te trekken. Ze trok een gezicht toen ze de handdoek onder het T-shirt vandaan rukte en trok de zoom zover mogelijk naar beneden. Onder de zoom was nog een flink stuk van de schaafwond op haar dij te zien. De zijkant van haar knie en haar onderbeen waren één bloederige, korstige massa.
Ik ondersteunde haar en zette haar weer op de bank. "Goed, ik ben blij dat je weer onder de levenden bent," zei ik. "Nu kunnen we elkanders verhalen bevestigen."
"Welke verhalen?"
"Dat het allemaal een misverstand is. Jij dacht dat ik je wilde aanranden en je rende weg. Toen ben je gevallen."
"Een misverstand?" Ze keek me met wijd opengesperde ogen aan. "Een... misverstand?"
"Ja! Het is eigenlijk wel grappig."
"Grappig."
"Ja! Ik probeerde je te helpen."
"Helpen."
"Ja. Je was gevallen met je bromfiets."
"Gevallen..."
"Hou daarmee op," snauwde ik en ze kromp ineen. "Je herhaalt telkens alles wat ik zeg! Dat is irritant."
Ze keek me smekend aan. "Ik begrijp het niet?"
"Het spijt me," zei ik snel. "Ik wilde niet uitvallen. Het gaat erom dat ik je wilde helpen omdat je was gevallen met je bromfiets."
"Dat weet ik. Dat kwam omdat jouw jouw auto ineens midden op de weg stond."
"Ik heb je al gezegd dat ik pech had met mijn auto."
Ze knikte langzaam. Schuifelde zijwaarts bij me vandaan. "Je hebt me ontvoerd."
"Nee. Ik heb je meegenomen naar mijn huis."
"Is dat niet hetzelfde?"
"Nou, nee. Je was gewond en ik heb je meegenomen om je te verzorgen."
"In jouw huis. Je neemt me mee zonder mij te vragen en je kleedt me uit en je gaat met mij douchen."
"Hoor eens, ik weet dat dit gek lijkt."
"Lijkt? Het is gek! Ik was gewond!"
"Daarom heb ik je meegenomen."
"Waarom heb je niet een ambulance gebeld zoals normale mensen doen?"
"In de middle of nowhere?"
"Of mij meegenomen naar het eerste het beste huis om hulp te zoeken."
"Er was geen eerste het beste huis! Er was helemaal geen huis!"
"Dat was er wel. Ik woon daar namelijk."
"Ik heb jouw huis niet gezien. Misschien," voegde ik er aan toe, "als je mij had verteld waar je woonde, had ik je naar huis kunnen brengen maar je was zo paranoïde als drie anderen!"
"En terecht, lijkt me."
"Doe niet zo achterlijk. Ik heb je met geen vinger aangeraakt."
Ze draaide met haar ogen. "Ik heb een bult zo groot als een kangoeroe-ei op mijn hoofd. Ik heb een paar ribben gekneusd en alles doet zeer maar jij hebt mij niet aangeraakt?"
"Je bent gevallen met je brommer!"
"Daar heb ik die schaafwonden van! Ik ben niet op mijn kop gevallen."
"Volgens mij ben je al eerder op je kop gevallen," zuchtte ik. "Vlak na je geboorte, of zo. Trouwens," ging ik door, "toen je wegrende struikelde je en je viel met je hoofd op een steen. Of weet ik veel waarop je bent gevallen."
"En waarom rende ik weg, denk je?"
Ik keek haar aan en wist niet wat te zeggen.
Misschien rende ze weg omdat ze compleet geschuffeld was?
"Ik rende weg omdat je een verkrachter bent," gaf ze zelf antwoord. "Jij wilde mij ontvoeren en verkrachten en dus rende ik weg."
"Ik wilde je helemaal niet ontvoeren en verkrachten!""
"Misschien niet," gaf ze toe, "maar ik denk dat de drang er wel is. Het zit in jouw onbewuste."
"Oh, dus je bent nou al een profiler bij de FBI? Is het nooit bij jou opgekomen dat ik je werkelijk wilde helpen?"
"Nooit," zei ze kort. "Bovendien heb ik gelijk gekregen, hè? Ondertussen ben ik hier. In jouw huis. Tegen mijn zin. Ik ben naakt onder dit shirt en je hebt mij betast en aangerand."
"Ik heb je niet aangerand."
"Dus je geeft wel toe dat je me hebt ontvoerd?"
"Ik heb je niet ontvoerd!"
"Je hebt me meegenomen. Tegen mijn zin. Je hebt me uitgekleed en..." Ze fladderde onhandig met haar handen. "Dat heet ontvoeren en aanranden."
"Doe niet zo achterlijk."
"Is het dan niet zo?"
"Nee!"
"Je hebt een val opgezet om mij te grazen te nemen. Om mij te ontvoeren."
"Oh, vast! Ik stond met twee wielen in de berm! Dat kun je nauwelijks een val noemen, wel?"
"Ik reed tegen jouw auto, dus het werkte wel."
"Je reed tegen mijn auto omdat je als een gek door de bocht scheurde! Hoe hard ree' je wel?"
"Hard," gaf ze toe, "omdat overal aanranders en verkrachters zijn. En jij bent daar eentje van," liet ze er heftig op volgen. "Je greep me, maar gelukkig kon ik ontsnappen en je rende achter me aan en je kreeg me toch te pakken. Toen heb je me meegenomen naar jouw huis en je houdt me hier tegen mijn zin vast."
"Ik hou je niet vast. Je mag gewoon gaan."
"Werkelijk?"
"Ik heb je niet ontvoerd en ik hou je hier niet tegen je zin vast."
"Mooi." Ze deed een poging om overeind te komen. "Dan ga ik. Ik ken dit dorp niet maar ik weet zeker dat er wel een politiepost is. Of toch in elk geval een buurman die mij wil helpen."
"Helpen? Waarmee?"
"Ik ben ontvoerd en aangerand!"
"Dat ben je niet."
"Toch wel. Als ik naar buiten ga dan ga ik rechtstreeks naar de politie."
"Ik moet je echt vragen om dat niet te doen, Elodie."
"Vragen?" Ze glimlachte zowaar. "Je kunt vragen wat je wil, maar zodra ik hier buiten kom ga ik naar de politie."